Gerechtshof Arnhem, 08-10-2008, BG0152, 07-00287
Gerechtshof Arnhem, 08-10-2008, BG0152, 07-00287
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2008
- Datum publicatie
- 17 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2008:BG0152
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2007:BA5719, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 07-00287
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting.
Herinrichting van bedrijfsvestiging vormt geen initiële investering, zodat geen recht bestaat op willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen regio’s.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 07/00287
uitspraakdatum: 8 oktober 2008
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X B.V. te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 7 mei 2007, nummer AWB 06/3137, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 713.722.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd.
1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 7 mei 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgehad op 28 augustus 2008 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur.
1.6. Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.
1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is gevestigd aan de a-straat 1 te Q. Zij heeft zich enige tijd beziggehouden met de exploitatie van een groothandel in aardewerk. Belanghebbende kocht grote restpartijen aardewerk op van fabrieken in Duitsland. Deze partijen werden in Nederland gesorteerd en op de markt gebracht. Verkoop vond plaats aan markthandelaren. In verband met deze handelsactiviteiten beschikte belanghebbende op haar bedrijfsterrein over veel magazijnruimte, een beperkte showroom en een beperkte kantoorruimte.
2.2. Halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw heeft belanghebbende in verband met gewijzigde marktomstandigheden haar bedrijfsvoering veranderd. Zij is zich gaan richten op meer “hoogwaardige” producten. De handelsgoederen van belanghebbende bestaan sinds de koerswijziging uit bloemisterij-artikelen, huishoudelijke artikelen (keramiek, porselein en glas) en souvenirs. Zij koopt haar producten in Azië in. De inkoop van het assortiment is, anders dan voorheen, afgestemd op de vraag die bij de afnemers van belanghebbende bestaat. Deze afnemers zijn niet langer markthandelaren, maar winkelketens. Door de gewijzigde bedrijfsactiviteiten is bij belanghebbende minder behoefte aan opslagruimte ontstaan (delen van het magazijn stonden reeds leeg), maar meer behoefte aan een grotere showroom en meer kantoorruimte.
2.3. In het onderhavige jaar (2001) heeft belanghebbende haar bedrijfsvestiging ingrijpend verbouwd. De hiermee gemoeide investering beliep een bedrag van € 1.193.098. In de ruimte binnen het bestaande gebouw waar voorheen de kantoorruimte en showroom waren gesitueerd, is een geheel nieuw ingerichte – en in steen opgetrokken – showroom gerealiseerd. De oppervlakte van deze nieuwe showroom is veel groter dan de oude showroom. Het kantoorgedeelte (inclusief vergaderruimte en kantine) is in een nieuw in steen opgetrokken gedeelte gekomen, in de plaats van een deel van het voormalige magazijn. Het nieuwe kantoorgedeelte is veel groter dan het oude kantoorgedeelte. Het magazijngedeelte is – door de verbouwing – aanzienlijk ingekrompen. Het plaatwerk van de gehele voorgevel en van de rechterzijkant is vervangen door steen. De totale bebouwde oppervlakte van de bedrijfsvestiging van belanghebbende is door de verbouwing niet of nauwelijks gewijzigd. Het aantal arbeidsplaatsen bij belanghebbende is sinds de verbouwing niet toegenomen.
2.4. De gemeente Q is opgenomen in bijlage A van de regionale steunkaart (steunmaatregel nr.N228/2000).
2.5. Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2001 ter zake van vorenbedoelde investering aanspraak gemaakt op de faciliteit van willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen regio’s. Zij heeft deze aanspraak becijferd op 50 percent van € 1.193.098 ofwel € 596.549.
2.6. Bij de vaststelling van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur de faciliteit niet toegekend. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar bij de Inspecteur en vergeefs beroep bij de Rechtbank aangetekend.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht belanghebbendes aanspraak op toepassing van de willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen regio’s heeft geweigerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder eerdergenoemde pleitnota’s. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting nog hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 121.647.
3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge – het te dezen op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van toepassing zijnde – artikel 3.34, eerste en tweede lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) kan, kort gezegd, willekeurig worden afgeschreven op door de Minister van Financiën aangewezen bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de ontwikkeling van gebieden met een zwakke economische structuur.
4.2. De Minister van Financiën heeft uitvoering gegeven aan deze wettelijke bepaling door vaststelling en invoering van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 (14 augustus 2001, WDB 2001/441, Stcrt. 2001, nr. 158; in werking getreden – met terugwerkende kracht – per 1 januari 2001; hierna: de Regeling).
4.3. Artikel 21 van de Regeling behelst – voor zover hier van belang – het volgende:
1. Als bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, onderdeel c, van de Wet worden aangewezen: nieuwe gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in een gemeente opgenomen in (…) de regionale staatssteunkaart (…), waarvan de aanschaffings- of voortbrengingskosten ten minste fl. 2.000.000 bedragen (…)
2. (…)
3. Voorts wordt de toepassing van het eerste lid beperkt door toepassing van de voorschriften in het kader van de artikelen 87 en 88 EG (…)
4. (…)
4.4. In de toelichting op de Regeling is vermeld:
“Met het toepassingsgebied van de regeling willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen regio’s wordt onder meer aangesloten bij de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 maart 1998 (PbEG C 74/05). Daaruit vloeit voort dat regionale steun is toegestaan voor een initiële investering waaronder wordt verstaan een investering in vast kapitaal ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging, of het starten van een activiteit die een fundamentele wijziging in het product of in het productieproces van een bestaande vestiging meebrengt (door rationalisering, herstructurering of modernisering). Voor een vervangingsinvestering is willekeurige afschrijving derhalve niet mogelijk.”
4.5. In de zo-even in de toelichting op de Regeling genoemde Richtsnoeren van de Europese Commissie (Richtsnoeren inzake Regionale Steunmaatregelen van 10 maart 1998, nr. 98/C 74/06) is in paragraaf 4 onder meer het volgende vermeld:
“ 4. Doel, aard en hoogte van de steunverlening
4.1. Regionale steun heeft ofwel productieve investeringen (initiële investering), ofwel de schepping van werkgelegenheid die met de investering verband houdt, ten doel. Daarbij wordt noch de factor kapitaal noch de factor arbeid bevoordeeld.
4.2. (…)
4.3. (…)
Steun voor initiële investering
4.4. Onder initiële investering wordt verstaan, een investering in vast kapitaal ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging, of het starten van een activiteit die een fundamentele wijziging in het product of in het productieproces van een bestaande vestiging meebrengt (door rationalisering, herstructurering of modernisering).
(…)
Werkgelegenheidssteun
4.11. Zoals in punt 4.1 is opgemerkt, kan ook regionale steun worden verleend voor de schepping van werkgelegenheid. Maar in tegenstelling tot de steun voor de schepping van werkgelegenheid als bedoeld in de richtsnoeren betreffende werkgelegenheidssteun die betrekking heeft op arbeidsplaatsen die geen verband houden met een investering, gaat het hier uitsluitend om arbeidsplaatsen die met de verwezenlijking van een initiële investering verband houden.
4.12. Onder schepping van werkgelegenheid wordt verstaan de nettoverhoging van het aantal arbeidsplaatsen bij de vestiging in vergelijking tot het gemiddelde van een referentieperiode. Zo dient van het ogenschijnlijk aantal gecreëerde arbeidsplaatsen tijdens de betrokken periode het aantal tijdens diezelfde periode eventueel weggevallen arbeidsplaatsen te worden afgetrokken.
4.13. Net als de investeringssteun moet de (…) werkgelegenheidssteun worden afgestemd op de aard en de intensiteit van de regionale problemen waarnaar met die steun naar een uitweg wordt gezocht. (…)”.
4.6. In hoger beroep is aan de orde de vraag of met betrekking tot de onderhavige investering sprake is van een initiële investering. Daarbij is de rechtsstrijd van partijen beperkt tot de vraag of te dezen sprake is van een uitbreiding van de bestaande vestiging in de zin van de hiervóór genoemde regelingen.
4.7. De Rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De Rechtbank is daarbij ervan uitgegaan dat voor een uitbreiding van een bestaande vestiging in de zin van de Richtsnoeren is vereist dat in ieder geval sprake dient te zijn van een daadwerkelijke uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen. Nu, aldus de Rechtbank, een nettoverhoging van het aantal arbeidsplaatsen bij belanghebbende niet aan de orde is, kan reeds hierom – aldus nog steeds de Rechtbank – geen sprake zijn van uitbreiding van de bestaande vestiging.
4.8. In appel klaagt belanghebbende terecht erover dat de Rechtbank, aldus oordelend, een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. In de Richtsnoeren - waarbij de Regeling van de Minister aanknoopt - is immers nadrukkelijk een onderscheid gemaakt tussen steun voor initiële investeringen en werkgelegenheidssteun. De eis van een nettoverhoging van het aantal arbeidsplaatsen is gesteld in het kader van het verlenen van werkgelegenheidssteun. De Richtsnoeren bieden naar het oordeel van het Hof geen aanknopingspunt voor het uitgangspunt van de Rechtbank dat een nettoverhoging van het aantal arbeidsplaatsen een noodzakelijke voorwaarde is voor een positieve beantwoording van de vraag of sprake is van een uitbreiding van een bestaande vestiging. Voor dat uitgangspunt is evenmin - voldoende - steun te vinden in de Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1999 inzake de steun die door Spanje aan Ramondin SA en Ramondin Capsulas SA is verleend (2000/795/EG, Publicatieblad EG 2000, nr. L. 318). In die zaak speelde weliswaar het argument van uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen een rol, maar uit de Beschikking van de Europese Commissie volgt niet dat voor een uitbreiding van een bestaande vestiging in ieder geval een nettoverhoging van het aantal arbeidsplaatsen is vereist. In dit verband verdient echter opmerking dat een nettoverhoging van het aantal arbeidsplaatsen, hoewel geen noodzakelijke voorwaarde, uiteraard wel licht kan werpen op de vraag of sprake is van een uitbreiding van een bestaande vestiging.
4.9. Hoewel belanghebbende terecht betoogt dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, kan zulks haar te dezen niet baten. Op grond van de feiten, zoals vastgesteld in onderdeel 2 van deze uitspraak, concludeert het Hof dat belanghebbende met de onderhavige investering haar bestaande bedrijfsvestiging heeft heringericht en aangepast (gemoderniseerd) in verband met de sinds de halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw in gang gezette wijziging van haar bedrijfsvoering, waardoor bij haar behoefte is ontstaan aan meer kantoorruimte en een grotere showroom en minder behoefte aan opslagruimte. Van een daadwerkelijke uitbreiding van de bedrijfsvestiging in haar geheel is echter geen sprake geweest. Mitsdien kan niet worden gezegd dat de onderhavige investering een initiële investering vormt.
4.10. Gelet op het hiervóór overwogene, heeft de Inspecteur terecht belanghebbendes aanspraak op toepassing van de willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen regio’s geweigerd. Het Hof bevestigt, onder verbetering van de gronden, de uitspraak van de Rechtbank. Het hoger beroep faalt.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 8 oktober 2008 te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2008.
De griffier, De voorzitter,
( S. Darwinkel) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 10 oktober 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.