Home

Gerechtshof Arnhem, 05-11-2008, BG4929, 07/00499

Gerechtshof Arnhem, 05-11-2008, BG4929, 07/00499

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
5 november 2008
Datum publicatie
21 november 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BG4929
Zaaknummer
07/00499

Inhoudsindicatie

Forensenbelasting.

Tariefstelling forensenbelasting gemeente Losser is niet onverbindend.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00499

Eerste meervoudige belastingkamer

Uitspraak op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Losser (hierna: de ambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank) van 5 oktober 2007, nummer 07/247 FB AQ1 A, in het geding tussen

X-Y te Z(hierna: belanghebbende)

en

de ambtenaar

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de forensenbelasting van de ge-meente Losser opgelegd, berekend naar een waardeklasse van 160 000 tot 200 000 €.

1.2. Het bezwaar van belanghebbende is bij uitspraak van de ambtenaar van 21 februari 2007, verzonden op 27 februari 2007, ongegrond verklaard.

1.3. Op het beroep tegen de uitspraak van de ambtenaar heeft de Rechtbank de aanslag herroepen.

1.4. De ambtenaar heeft hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De ambtenaar heeft dit incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 2 juli 2008 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigde van be-langhebbende alsmede de ambtenaar.

1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.7. Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 16 juli 2008. Hiervan is proces-verbaal opge-maakt, waarvan afschriften op 17 juli 2008 aangetekend aan partijen zijn verzonden.

1.8. Tegen de mondelinge uitspraak is beroep in cassatie ingesteld. Blijkens de desbetreffende berichten van de griffier van de Hoge Raad der Nederlanden van 8 september 2008 en 15 oktober 2008 ziet de Hoge Raad de mondelinge uitspraak gaarne vervangen door een schriftelijke.

2. Vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is eigenares van de gemeubileerde woning plaatselijk bekend a-straat 1 te Q (hierna: de woning).

2.2. Belanghebbende heeft in het jaar 2005 geen hoofdverblijf in de woning gehouden.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld, of belanghebbende terecht als belastingplichtig voor de forensen-belasting is aangemerkt.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. De ambtenaar verzoekt in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen en zijn uitspraak te bevestigen.

3.5. Belanghebbende concludeert tot handhaving van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 4 van de Verordening forensenbelasting 2005 (hierna: de Verordening) van de gemeente Losser bedraagt de belasting per woning:

met een economische waarde tot € 40.000 € 250

met een economische waarde van € 40.000 tot € 80.000 € 750

met een economische waarde van € 80.000 tot € 120.000 € 1.500

met een economische waarde van € 120.000 tot € 160.000 € 3.000

met een economische waarde van € 160.000 tot € 200.000 € 4.000

met een economische waarde van € 200.000 en hoger € 5.000

4.2. Op grond van deze Verordening is aan belanghebbende voor het jaar 2005 met betrekking tot de woning een aanslag in de forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 4.000. Deze aan-slag is na daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraak van de ambtenaar gehandhaafd.

4.3. Voor het jaar 2004 beliep de verschuldigde forensenbelasting voor dezelfde woning € 309,40.

4.4. Het beroep tegen de onder ?4.2 genoemde uitspraak is door de Rechtbank gegrond verklaard met verwijzing naar eerder door haar op 7 maart 2007 gedane uitspraken (onder meer met num-mer 06/909 FB, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BA3443) inzake de tariefbepaling forensenbelasting van de gemeente Losser voor het jaar 2005. In die uitspraak heeft de Rechtbank onder meer geoordeeld dat de in artikel 4 van de Verordening opgenomen tariefstelling leidt tot een heffing die willekeurig en onredelijk is of die anderszins door de wetgever niet kan zijn be-doeld en om die reden niet verbindend is.

4.5. Op grond daarvan heeft de Rechtbank geoordeeld dat de aanslag onrechtmatig is en deze met toepassing van artikel 8:72, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) herroe-pen, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat haar uitspraak daarvoor in de plaats treedt.

4.6. In hoger beroep voert de ambtenaar aan dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand kan blijven omdat:

zij buiten de rechtstrijd van partijen is getreden, en zo het Hof dit oordeel niet deelt,

zij ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemeente met de tariefstelling van artikel 4 van de Ver-ordening is getreden buiten de grenzen van de in artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet genoem-de vrijheden en bevoegdheden.

4.7. Anders dan de ambtenaar, is het Hof van oordeel dat de Rechtbank met betrekking tot de tariefstelling niet buiten de rechtsstrijd van partijen noch buiten de aan haar toekomende be-voegdheden is getreden. Wel ware het wenselijk geweest dat de Rechtbank de gronden waarop haar uitspraak is gebaseerd in de uitspraak zelf had opgenomen in plaats van te volstaan met een verwijzing naar andere (soortgelijke) zaken waar belanghebbende geen kennis van hoefde te dra-gen. Nog daargelaten dat de nadere motivering van het bezwaarschrift, die de gemeente op 14 september 2005 van belanghebbende heeft ontvangen, voldoende aanknopingspunten biedt om daarin een klacht over de tariefstelling te lezen, heeft de rechter tot taak zelfstandig een door een gemeente vastgestelde tariefstelling en de daaruit voortvloeiende belasting te toetsen op haar rechtmatigheid.

4.8. De Rechtbank heeft haar oordeel dat artikel 4 van de Verordening onverbindend is blijkens de onder 4 genoemde uitspraak van 7 maart 2007 nr 06/909 FB, LJN: BA 3443 gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

a. de uit de tariefbepaling voortvloeiende belastingbedragen moeten tot elkaar in verhouding staan;

b. de uit de tariefbepaling voortvloeiende belastingbedragen moeten (ook) in verhouding staan tot de overige lokale belastingen, die (ook) van ingezetenen van de gemeente Losser worden ge-heven;

c. aan een tariefsverhoging dienen bepaalde grenzen (een maximum) te worden gesteld.

4.9. Binnen de grenzen die besloten liggen in de slotzinsnede van artikel 219, lid 2, van de Ge-meentewet is de gemeenteraad vrij in zijn keuze van de heffingsmaatstaven van de forensenbelas-ting, behoudens indien die keuze zou leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid die belasting te heffen niet op het oog kan hebben gehad. Het antwoord op de vraag in hoeverre voor de forensenbelasting - afgezien van een algemeen fiscaal doel - een specifieke rechtvaardigingsgrond kan worden aangewezen is een aangelegenheid die niet de belastingrechter maar de (fiscale) wetgever aangaat. Hetzelfde heeft te gelden voor het antwoord op de vraag wat naar maatschappelijke opvattingen nog als een redelij-ke belasting kan worden gezien. Voor ingrijpen door de rechter is geen plaats anders dan bij wege van marginale toetsing.

4.10. In zijn arrest van 9 februari 2007, nr. 40 643, BNB 2007/165c*, heeft de Hoge Raad het cassatieberoep tegen de uitspraak van het Hof Arnhem van 10 maart 2004, nr. 03/0246 op alle onderdelen ongegrond verklaard. Evenals in het onderhavige geval was in die casus (forensen¬belasting voor het jaar 2002 van de gemeente Apeldoorn) sprake van een “progressieve” tarief-opbouw waar zich bij de overgang van waardeklassen soortgelijke grote schokeffecten in te beta-len belasting voordeden. De Hoge Raad bevestigt daarmee impliciet het oordeel van dat Hof dat de aldaar gehanteerde tariefopbouw en uit de hoogte van de waardeklassen voortvloeiende belas-tingbedragen niet leiden tot een willekeurige of onredelijke heffing.

4.11. Niet gezegd kan ook worden dat het door de gemeente gehanteerde (progressieve) tarief als zodanig in strijd is met artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet. Het bedrag van de te heffen belasting is immers niet afhankelijk van het inkomen, de winst of het vermo-gen van de belastingplichtige.

4.12. Het hiervóór onder 4.8, onderdeel a, weergegeven uitgangspunt is derhalve (rechtens) on-juist. Ook de onder 4.8, onderdelen b en c, genoemde uitgangspunten vinden geen steun in de wet, de wetsgeschiedenis of de voor de forensenbelasting gewezen jurisprudentie. Artikel 223 van de Gemeentewet bevat geen voorschrift dat de hoogte van de forensenbelastingen moet wor-den bezien in samenhang met de overige locale belastingen noch een voorschrift dat de belasting een bepaalde limiet niet mag overschrijden. Evenmin heeft de wetgever bij de forensenbelasting beperkingen gesteld aan het percentage of het daaruit voortvloeide bedrag waarmee de belasting ten opzichte van een vorig jaar mag stijgen.

5. Slotsom

Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep ten onrechte gegrond verklaard.

6. Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

7. Beslissing

Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en, opnieuw recht doende:

– verklaart het beroep tegen de uitspraak van de ambtenaar ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. De Kroon voorzitter, mr. Lamens en mr. Monsma.

(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 november 2008

Deze schriftelijke uitspraak vervangt de mondelinge uitspraak waartegen al beroep in cassatie is inge-steld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is gericht. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep ver-strekken of aanvullen. Het adres luidt:

Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Eventuele vertraging bij de verzending of bezorging van de brief met de gronden van het beroep is voor risico van de afzender.