Home

Gerechtshof Arnhem, 29-12-2009, BK9227, 08-00402

Gerechtshof Arnhem, 29-12-2009, BK9227, 08-00402

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 december 2009
Datum publicatie
14 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BK9227
Formele relaties
Zaaknummer
08-00402

Inhoudsindicatie

Baatbelasting.

Verwijzingsprocedure HR 8 augustus 2008, nr. 42972. Verordening baatbelasting voormalige gemeente Geleen mist verbindende kracht.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 08/00402

U i t s p r a a k

op het beroep van de COÖPERATIEVE VERENIGING X U.A. te Z (hierna te noemen: belang-hebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de stafafdeling Financiën en Bedrijfsbeheer van de voormalige gemeente Geleen (hierna: het Hoofd) op het bezwaarschrift van be-langhebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag in de baatbelasting centrum Geleen 1997.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De aanslag voor de onroerende zaak a-straat 1 bedraagt ƒ 8.946.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag gehandhaafd.

1.3. In beroep heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij uitspraak van 20 december 2005, nr. 99/00206, de uitspraak van het Hoofd alsmede de aanslag vernietigd.

1.4. Op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 augustus 2008, nr. 42 972 de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hier-na: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren de conclusies na verwijzing van de gemach-tigden van de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: de Ambtenaar) onderscheidenlijk van belanghebbende, de nadere stukken die op 28 oktober 2009 van de Ambtenaar zijn ontvangen en op dezelfde datum in kopie zijn doorgezonden aan de wederpartij alsmede de notities van de pleidooien die namens beide partijen tijdens de hierna te melden zitting zijn gehouden.

1.6. Bij de mondelinge behandeling ter zitting van 18 november 2009 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigden van belanghebbende alsmede de Ambtenaar.

1.7. Op dezelfde dag heeft het Hof veertien andere verwijzingszaken behandeld die dezelfde baatbelasting betreffen. Op grond van hetgeen daarover door de verschenen gemachtigden van de onderscheiden belanghebbenden en door de Ambtenaar is beves-tigd, worden alle argumenten ter bestrijding en ter verdediging van deze baatbelasting die in de onderscheiden procedures zijn ingebracht geacht in alle vijftien procedures te zijn ingebracht, waarbij is aangezegd dat indien het beginsel van hoor en wederhoor dit ver-eist, de behandeling van één of meer van de betrokken zaken zo nodig zal worden her¬opend.

2. De vaststaande feiten

2.1. Na verwijzing staat vast hetgeen door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in zijn onder ?1.3 genoemde uitspraak onder ‘2. Feiten’ is vermeld.

2.2. Bovendien is ter zitting van dit Hof komen vast te staan: Ter zake van veertien onroerende zaken die zijn gelegen binnen het belastinggebied van de Verordening baat-belasting centrum Geleen 1997 doch in enig jaar van het tijdvak van twintig jaren als bedoeld in artikel 6 van die Verordening uitsluitend als woning worden gebruikt, wordt wel een aanslag vastgesteld maar behoeft deze niet te worden betaald op grond van een in de invorderingssfeer gevoerd coulance¬beleid jegens degenen die voor die onroerende zaken belastingplichtig zijn. Zodra een dergelijke onroerende zaak niet meer uitsluitend wordt gebruikt voor bewoning, wordt voor de nog niet verstreken belastingjaren een aanslag baatbelasting opgelegd en ingevorderd.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. Na verwijzing moet worden beoordeeld, of de aanslagen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

3.2. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld,

3.2.1. of en, zo ja, in hoeverre in het kader van de herinrichting van het centrum van Geleen in 1996-1997 voorzieningen in de zin van artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet tot stand zijn gebracht;

3.2.2. of door de herinrichting het geheel van voorzieningen in het heringerichte gebied, in vergelijking met de toestand waarin dit geheel zich zou bevinden indien de voordien aanwezige voorzieningen in staat van nieuw zouden verkeren, naar inrichting, aard of omvang wezenlijk veranderd is,

3.2.3. of de onroerende zaken gebaat zijn door het samenstel van voorzieningen die zijn getroffen ter uitvoering van het Centrumplan als bedoeld in het bekostigingsbesluit van 30 januari 1992;

3.2.4. in hoeverre de kosten van de herinrichting door middel van de onderhavige baatbe-lasting kunnen worden verhaald;

3.2.5. of alle door de voorzieningen gebate onroerende zaken in de heffing van de baatbe-lasting zijn betrokken en

3.2.6. of heffing van de onderhavige baatbelasting onder de omstandigheden als vermeld onder ?2.2 leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Blijkens artikel 2, lid 2, van de Verordening baatbelasting binnenstad 1996 (hierna: de Verordening) waarop de onderhavige aanslag in de baatbelasting is gebaseerd, omvat-ten de voorzieningen waarvoor door middel van de baatbelasting kostenverhaal wordt gezocht:

a. herinrichting van pleinen en straten;

b. uitbreiding van het verkeersvrije winkelgebied;

c. herinrichting van parkeerterreinen en mogelijkheden;

d. herinrichting van een busstation aan de Rijksweg Centrum;

e. het aanbrengen c.q. uitbreiden van sierbestrating, beplanting, verlichting, kunst-werken en waterpartijen;

f. het vernieuwen, verleggen en aanpassen van verlichting, kabels, leidingen en ande-re nutsvoorzieningen.

4.2. Alle genoemde werkzaamheden, met uitzondering van het aanbrengen en uitbrei-den van kunstwerken en waterpartijen, betreffen de wijziging, vervanging of verplaatsing van bestaande voorzieningen.

4.3. Bij de beoordeling daarvan moet wat geschilpunt ?3.2.1 betreft in het voetspoor van rechtsoverweging 4.1 (a.1) van het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2007, nr. 42 457, BNB 2007/233c* en Belastingblad 2007, blz. 599, worden vooropgesteld, dat een wijzi-ging of vervanging van een bestaande voorziening het tot stand brengen van een voorzie-ning in de zin van artikel 222 van de Gemeentewet kan inhouden, mits zulks in een ver-betering van de bestaande voorziening resulteert.

4.4. Onder een verbetering van een bestaande voorziening is niet te begrijpen het in staat van nieuw terugbrengen van die voorziening door het opheffen van achteruitgang daarvan met behulp van (groot) onderhoud. Indien aan een bestaande voorziening uitslui-tend onderhoudswerkzaamheden zijn verricht, is blijkens rechtsoverweging 4.1 (a.2) van het zo-even genoemde arrest geen sprake van een verbetering. Voorts is de enkele om-standigheid dat de aan de werkzaamheden bestede kosten hoger zijn dan die welke met het opheffen van de achteruitgang van de bestaande voorziening gemoeid zouden zijn, onvoldoende om de wijziging of vervanging van die voorziening tot verbetering te be-stempelen.

4.5. Wat onder een verbetering van een bestaande voorziening wel is te verstaan, is noch in het onder ?4.3 genoemde arrest noch in andere arresten over baatbelastingen nader omschreven. Het Hof zal voor de uitleg van dit begrip te rade gaan bij het spraakgebruik. In de 14e editie van Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal is te lezen dat onder verbetering is te verstaan: het verbeteren of verbeterd worden. Onder verbeteren is volgens dit woordenboek te verstaan: beter maken, de kwaliteit of bruikbaarheid verho-gen van; de kwaliteit, de productiviteit, het rendement van iets, de stijl, de structuur enz. verbeteren. Dienovereenkomstig zal het Hof ter beantwoording van de vraag of sprake is van een verbetering van een bestaande voorziening als maatstaf hanteren, of de kwaliteit of de bruikbaarheid van die bestaande voorziening is verhoogd, dan wel de productiviteit, het rendement, de stijl of de structuur daarvan is verbeterd. Bij die beoordeling zal het Hof betrekken dat de doelstelling van de onderhavige herinrichting is geweest, het stads-centrum van Geleen zowel lokaal als regionaal meer uitstraling en aantrekkingskracht te geven.

4.6. Bijlage 1 van het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 december 1996 aan de raad, dat met de Verordening is bekendgemaakt in het Gemeente-blad 1996, nr. 132, behelst een inventarisatie van de voorzieningen in het kader van het Centrumplan. Die Bijlage 1 bevat het eindresultaat van de ‘Modernisering bestrating’ van het voetgangersgebied in de Mauritslaan, van de ‘Reconstructie’ van de Annastraat en de Markt, van de ‘Modernisering bestrating’ van het voetgangersgebied in de Raadhuis-straat, in de Salmstraat, in de Gravenstraat/Ansemburgstraat/Marktpad/Passage alsmede in de Agnes Printhagenstraat. In die bijlage alsmede in het foto-overzicht met toelichting dat door de Ambtenaar voor het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is overgelegd (hierna: het foto-overzicht), zijn de reconstructie en de functiewijziging van de Markt, van de Rijksweg Centrum, van de Groenstraat en van de Annastraat meer specifiek beschreven en wel als volgt:

(Markt)

‘Onttrekking aan openbaar verkeer van deel Markt (verlengde Gr[aaf] Huynlaan).

Uitbreiding van pleinen. Aanbrengen van niveaus.

Herindeling van parkeerterreinen – aanbrengen van splitsing tussen parkeren en markt¬gebeuren.’

(Rijksweg Centrum)

‘Wegprofiel gewijzigd.

Voetgangerszones verbreed

Parkeerplaatsen opnieuw ingericht.’

(Groenstraat)

‘Gedeeltelijk, aanpassing van verkeerscirculatie in centrumgebied.

Verbreding voetgangerszone’s.’

(Annastraat)

‘Wegprofiel gewijzigd.

Middenberm opgeheven.

Snelheidsregulerende voorzieningen aangebracht.

Voetgangersgebied uitgebreid.’

4.7. Uit de toelichting van de Ambtenaar ter zitting aan de hand van de kaart die bij de Verordening behoort, begrijpt het Hof dat de bedoelde onttrekking op de Markt enkel de voormalige rijbaan in het verlengde van de Graaf Huynlaan naar de Annastraat betreft. Die rijbaan was een voor het openbare verkeer openstaande weg in de zin van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 en is bij de herinrichting bij het plein in twee niveaus getrokken. Gesteld noch gebleken is dat die voormalige rijbaan, al dan niet tezamen met een groter deel van de Markt, door het bevoegde gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken in de zin van artikel 7, onderdeel II, van de Wegenwet.

4.8. Voor het overige bestaat de in artikel 2, lid 2, onderdeel a, van de Verordening genoemde herinrichting van straten en pleinen uit de toepassing van andere bestratings¬materialen. Naar de Ambtenaar zelf uitdrukkelijk aanvoert, moet de baat van de design-borstweringen, zogenoemde amsterdammertjes, ondergrondse vlaggemasthuizen en het gemeentewapen niet afzonderlijk worden beoordeeld maar in samenhang met de overige voorzieningen. Deze overige voorzieningen bestaan evenwel enkel uit verkeersmaatrege-len. Ook indien de zo-even genoemde voorzieningen zouden bijdragen aan de beoogde verhoging van herkenbaarheid en aantrekkelijkheid, wettigt dit niet de conclusie dat de getroffen verkeersmaatregelen hebben geresulteerd in een verbetering van enige bestaan-de voorziening. Die herinrichting vormt aldus ten opzichte van de bestrating na de vorige herinrichting in veronderstelde staat van nieuw op zichzelf geen verbetering als bedoeld onder ?4.3.

4.9. Het foto-overzicht omschrijft de uitbreiding van het verkeersvrije winkelgebied op de Markt, in de Raadhuisstraat, de Salmstraat en de Agnes Printhagenstraat vóór en na de onderhavige herinrichting als ‘Voetgangersgebied’. Die vóór de herinrichting van de Rijksweg Centrum, de Groenstraat en de Ansemburgstraat/Gravenstraat/Passage/Marktpad is daar omschreven als ‘Voetgangersgedeelte: uitgewassen betontegels’ en erna als ‘Voetgangersgedeelte: Brede loopvlakken van grijze tegels met omranding van ge-bakken dikformaatklinkers’.

4.10. De herinrichting van parkeerterreinen en mogelijkheden is in de genoemde Bijlage I enkel beschreven onder ‘Markt’ (‘Herindeling van parkeerterreinen – aanbrengen van splitsing tussen parkeren en marktgebeuren’) en ‘Rijksweg Centrum’ (‘Parkeerplaatsen opnieuw ingericht’), evenwel zonder dat daarover verdere bijzonderheden zijn gesteld of gebleken. In het onder ?4.2 genoemde overzicht is deze functie van de Markt in de situatie vóór de herinrichting omschreven als ‘Parkeerplaats’ en in de situatie erna als ‘Parkeer-terrein’. In de conclusie na verwijzing stelt de Ambtenaar dat de parkeerterreinen zijn geherstructureerd en verruimd, de verkeerscirculatie en parkeerroutes zijn aangepast, de bereikbaarheid van parkeerplaatsen en parkeerterreinen is toegenomen, het aantal par-keerplaatsen met meer dan 100 is toegenomen en er een parkeerverwijzingssysteem is geïnstalleerd.

4.11. Het busstation is gelegen aan het zuidelijke uiteinde van het heringerichte gedeelte van de Rijksweg Centrum, op de kaart aangeduid als Rijksweg Zuid. Hierover heeft de Ambtenaar in de conclusie na verwijzing gesteld, dat het voormalige busstation qua vormgeving een onrustig plein was ‘als gevolg van een aantal verschillende functies zoals bushalte, parkeren, taxi’s etc.’. Verder voert hij nog aan dat het busstation is inge-richt – het Hof leest: heringericht – van een eenvoudige stopplaats voor bussen langs de rijbaan tot halteplaats voor bussen vanuit de regio. Naar het oordeel van het Hof valt op grond van hetgeen door de Ambtenaar is aangevoerd niet in te zien dat het heringerichte busstation uit meer bestaat dan een voorziening ten dienste van het verkeer.

4.12. Bij het vernieuwen, verleggen en aanpassen van verlichting, kabels, leidingen en andere nutsvoorzieningen moet onderscheid worden gemaakt tussen het vervangen van de oude bollantaarns door speciaal ontworpen sfeerverlichting enerzijds en anderzijds de verlegging en aanpassing van de andere genoemde nutsvoorzieningen. Wat de speciaal ontworpen sfeerverlichting betreft, maakt de Ambtenaar onvoldoende duidelijk in welk opzicht deze een verbetering inhoudt ten opzichte van de voorheen aanwezige bol¬lantaarns. De omstandigheid dat de nieuwe verlichtingsarmaturen speciaal – naar het Hof aanneemt: voor de (voormalige) gemeente Geleen – zijn ontworpen, bergt op zichzelf geen verbetering van stijl, rendement of structuur in zich. Van de vernieuwing, aanpas-sing en verlegging van kabels en leidingen is onvoldoende gesteld dat deze als voorzie-ning van openbaar nut zelfstandige betekenis hebben, laat staan dat deze hebben geresul-teerd in een verbetering van de voorheen aanwezige kabels en leidingen.

4.13. Noch uit de vermelde beschrijvingen noch uit het overgelegde fotomateriaal noch anderszins heeft het Hof de overtuiging kunnen krijgen dat de onder ?4.1 bedoelde werk-zaamheden hebben geleid tot een verbetering van de voorheen bestaande voorzieningen.

4.14. Vraag ?3.2.1 wordt ontkennend beantwoord.

4.15. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente bij de herinrichting in de onder-havige fase ervoor heeft gekozen een reeks van voorzieningen als een samenhangend geheel uit te voeren en de kosten van die reeks van voorzieningen te verhalen door mid-del van één baatbelasting. In dat verband geldt overeenkomstig het onder ?4.3 genoemde arrest als bijkomend vereiste dat het geheel van voorzieningen in het heringerichte ge-bied, in vergelijking met de toestand waarin dit geheel zich zou bevinden indien de voor-dien aanwezige voorzieningen in staat van nieuw zouden verkeren, naar inrichting, aard of omvang wezenlijk is veranderd. Over dit bijkomende vereiste handelt het onder ?3.2.2 omschreven geschilpunt.

4.16. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een wezenlijke verandering van de voordien aanwezige voorzieningen is het Hof van oordeel dat, ook al zouden de voorzie-ningen waarop de herinrichting was gericht in kwaliteit en/of omvang zijn toegenomen, de aard en het wezen ervan niet zijn veranderd. Van een wezenlijke verandering van het geheel van de voorzieningen in het heringerichte gebied naar inrichting, aard of omvang kan in het onderhavige geval niet worden gesproken.

4.17. Vraag ?3.2.2 wordt derhalve ontkennend beantwoord. Gelet op het onder ?4.3 ge-noemde arrest leidt dit tot de gevolgtrekking dat de beoogde bekostiging van de onderha-vige reeks van voorzieningen met één baatbelasting niet mogelijk is. De Verordening mist aldus verbindende kracht.

4.18. Hoewel gezien hetgeen hiervoor is overwogen de overige geschilpunten geen behandeling behoeven, zal het Hof niettemin ingaan op het geschilpunt dat in vraag ?3.2.6 is geformuleerd. Bij de beantwoording daarvan moet worden vooropgesteld dat blijkens de jurisprudentie de wettelijke regeling van de baatbelasting sinds 1995, evenals die van de bouwgrondbelasting tot 1995, meebrengt dat die belasting zowel in zichzelf als ten opzichte van het privaatrechtelijke kostenverhaal waarop de laatste volzin van artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet ziet, zodanig in evenwicht is dat daarin het karakter van die belasting als een omslag tot zijn recht komt. Die jurisprudentie wordt gemarkeerd door de arresten van de Hoge Raad van 3 mei 1978, nr. 18 776 (BNB 1978/142), van 5 december 2003, nr. 37 395 (BNB 2004/115c*), en van 25 juni 2004, nr. 38 235 (BNB 2004/321*).

4.19. Het voormelde karakter van de baatbelasting brengt mede dat daarin alle onroeren-de zaken moeten zijn betrokken die beoordeeld naar het tijdstip bedoeld in artikel 222, lid 3, van de Gemeentewet (de baatpeildatum) gebaat zijn door de voorziening(en) ter bekos-tiging waarvan de belasting dient. Dat omslagkarakter brengt voorts mede dat de omvang van de objectieve belastingplicht wordt vastgelegd in de verordening waarbij tot invoe-ring van de belasting wordt besloten, althans op een lijst en/of kaart die van de verorde-ning deel uitmaakt. Een verordening die aan dit vereiste voldoet, behoort vervolgens in de sfeer van de invordering niet zodanig te worden toegepast dat het wezen van de baat-belasting als omslag alsnog afbreuk lijdt. Dit is het geval indien opgelegde aanslagen niet worden ingevorderd als gevolg van een beleid dat, naar uit het hiervoor onder ?2.2 ver-melde voortvloeit, erop is gericht dat 14 in het heringerichte gebied gelegen onroerende zaken met de bestemming ‘Kernwinkel-gebied’ en ‘Stadscentrum’ fiscaal worden ontzien zolang zij feitelijk als woning worden gebruikt (vergelijk rechtsoverweging 2.6.1.2 van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 10 augustus 2007, nr. 06/00316, Belas-tingblad 2008, blz. 213, waartegen het cassatieberoep is verworpen in het arrest van de Hoge Raad van 12 september 2008, nr. 07/11553, Belastingblad 2008, blz. 1264). Dit geldt te meer nu bij de mondelinge behandeling van de met elkaar samenhangende zaken met kenmerken 08/00399 tot en met 08/00403 door de Ambtenaar is bevestigd dat reeds betaalde jaarlijkse aanslagen aan de 14 betrokken belastingplichtigen zijn terugbetaald. Door dat invorderingsbeleid wordt het evenwicht in deze baatbelasting evenzeer ver-stoord als het geval zou zijn geweest indien de jaarlijkse belastingschuld niet met het opleggen van aanslagen was geformaliseerd, en wel zodanig dat feitelijk de te verhalen lasten niet worden omgeslagen in de zin van artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet.

4.20. Opmerking hierbij verdient, dat volgens het arrest van de Hoge Raad van 15 sep-tember 1982, nr. 21 134 (BNB 1982/271), voor een juiste toepassing van de verordening beslissend is of een onroerende zaak als zodanig – onafhankelijk van het gebruik dat de belastingplichtige daarvan maakt – door de voorzieningen is gebaat. Het zo-even bedoel-de beleid komt neer op een begunstiging van degenen die belastingplichtig zijn voor een onroerende zaak die uitsluitend als woning wordt gebruikt. Voorts verdient opmerking dat in het onder ?4.18 genoemde arrest nr. 38 235 geen sprake was van on¬evenwichtigheid in het tarief van de belasting zelf, maar van een onaanvaardbaar groot verschil tussen het privaatrechtelijke kostenverhaal en de aan baatbelasting verschuldigde bedragen, terwijl de betrokken onroerende zaken in dezelfde mate door de voorzieningen waren gebaat. In het onderhavige geval heeft de Ambtenaar niet gesteld dat de 14 onroerende zaken waar-op het bedoelde invorderingsbeleid betrekking heeft, in betekenende mate minder gebaat zouden zijn. Bovendien is in de onder ?4.19 bedoelde mondelinge behandeling door de Ambtenaar toegelicht dat deze 14 onroerende zaken niet die zijn waarvoor artikel 4, lid 4, de enige in de Verordening opgenomen tariefdifferentiatie met de factor 0,75 kent.

4.21. Vraag ?3.2.6 wordt bevestigend beantwoord, zodat de heffing van de onderhavige baatbelasting ook om deze reden geen stand kan houden.

5. Slotsom

Het beroep is gegrond. De overige geschilpunten behoeven geen behandeling. De uit-spraak van het Hoofd en de daarbij gehandhaafde aanslag kunnen niet in stand blijven.

6. Kosten

De gemachtigde van belanghebbende herhaalt in de verwijzingsprocedure zijn verzoek om een veroordeling van de Ambtenaar in de integrale proceskosten en verwijst hiertoe naar zijn brief van 20 juni 2005 aan het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Dat hof heeft het verzoek afgewezen en de kostenveroordeling berekend aan de hand van het punten-stelsel in de bijlage van het Besluit proceskosten fiscale procedures. In de procedure na verwijzing zijn geen nadere argumenten aangevoerd voor een integrale kostenveroorde-ling. Ook dit Hof zal daarom het puntenstelsel hanteren, doch in zoverre in afwijking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de wegingsfactor voor het gewicht van de zaken bepalen op 2, daar het betwiste belang van deze en de overige onder ?4.19 genoemde verwijzingszaken hoger is dan ƒ 50.000. Die kosten zijn te berekenen op (2,5× ƒ 710 ×2×1,5 =) ƒ 5.325. De kosten van de procedure voor dit Hof zijn te berekenen op (1,5× ƒ 710 ×2×1,5 =) ƒ 3.195, in totaal derhalve ƒ 8.520 ofwel € 3.866,20, waarvan aan elk van die zaken 1/5 is toe te rekenen.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van het Hoofd alsmede de daarbij gehandhaafde aanslag;

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 773,24, te vergoeden door de gemeente Sittard-Geleen.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. J.B.H. Röben in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslis-sing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2009.

(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 januari 2010.

Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.