Home

Hoge Raad, 28-01-2011, BP2135, 10/00769

Hoge Raad, 28-01-2011, BP2135, 10/00769

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 januari 2011
Datum publicatie
28 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP2135
Formele relaties
Zaaknummer
10/00769

Inhoudsindicatie

Baatbelasting. Art. 222 Gemeentewet. Herinrichting van de binnenstad van Geleen. Geen wezenlijke verandering van het geheel van voorzieningen naar aard, inrichting of omvang.

Uitspraak

nr. 10/00769

28 januari 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 december 2009, nr. 08/00402, betreffende na te melden aan Coöperatieve Vereniging X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in een baatbelasting van de gemeente Geleen (thans de gemeente Sittard-Geleen).

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak a-straat 1 te Geleen een aanslag in de baatbelasting centrum Geleen 1997 van de gemeente Geleen opgelegd ten bedrage van ƒ 8946. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de stafafdeling Financiën en Bedrijfsbeheer van de gemeente Geleen (hierna: de Heffingsambtenaar) gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Dit hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak alsmede de aanslag vernietigd.

2. Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (nr. 99/00206) is op het beroep van het College bij arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2008, nr. 42972, LJN BD9483, BNB 2008/285, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Heffingsambtenaar alsmede de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

4. Beoordeling van het middel

4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

4.1.1. In het kader van de realisatie van het Centrumplan van de gemeente Geleen is de Verordening baatbelasting centrum Geleen 1997 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Aan belanghebbende is een aanslag in deze baatbelasting opgelegd.

4.1.2. Artikel 2, lid 2, van de Verordening luidt:

"2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:

a herinrichting van pleinen en straten;

b uitbreiding van het verkeersvrije winkelgebied;

c herinrichting van de parkeerterreinen

en -mogelijkheden;

d herinrichting van een busstation aan de Rijksweg Centrum;

e het aanbrengen c.q. uitbreiden van sierbestrating, beplanting, verlichting, kunstwerken en waterpartijen;

f het vernieuwen, verleggen en aanpassen van verlichting, kabels, leidingen en andere nutsvoorzieningen."

4.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de beoogde bekostiging van de onderhavige reeks van voorzieningen met één baatbelasting niet mogelijk is en dat de Verordening aldus verbindende kracht mist.

4.2.2. Het Hof heeft daartoe onder 4.15 en 4.16 geoordeeld dat van een wezenlijke verandering van het geheel van de voorzieningen naar inrichting, aard of omvang in het onderhavige geval niet kan worden gesproken, hetgeen gelet op het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2007, nr. 42457, LJN AZ0355, BNB 2007/233, het beoogde verhaal van de kosten door één baatbelasting onmogelijk maakt. Hiertegen richt zich het derde onderdeel van het middel.

4.3.1. Het Hof heeft in onderdeel 4.2 van zijn uitspraak overwogen dat alle in artikel 2, lid 2, van de Verordening genoemde werkzaamheden de wijziging, vervanging of verplaatsing van bestaande voorzieningen betreffen, met uitzondering van het aanbrengen en uitbreiden van kunstwerken en waterpartijen. Vervolgens heeft het Hof de aard en de inhoud van de verrichte werkzaamheden beoordeeld, waarna het Hof in onderdeel 4.13 van zijn uitspraak samenvattend heeft overwogen dat het noch uit de vermelde beschrijvingen, noch uit het overgelegde fotomateriaal, noch anderszins de overtuiging heeft kunnen krijgen dat die werkzaamheden hebben geleid tot een verbetering van de voorheen bestaande voorzieningen.

Gelet op deze overwegingen heeft het Hof bij zijn hiervoor in 4.2.2 weergegeven oordeel kennelijk het geheel van de voorzieningen in het heringerichte gebied in de beschouwing betrokken, en dus niet enkel de voordien aanwezige voorzieningen. Ook heeft het Hof bij dat oordeel kennelijk alle veranderingen van de voorzieningen als gevolg van de verrichte werkzaamheden op het oog gehad, ook voor zover deze de omvang en de kwaliteit betreffen.

4.3.2. Aldus verstaan geeft 's Hofs onder 4.2.2 weergegeven oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan het voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

Het derde middelonderdeel faalt derhalve.

4.4. Het onder 4.2.2 weergegeven oordeel van het Hof draagt zijn uitspraak zelfstandig. Het beroep in cassatie is mitsdien ongegrond. De overige middelonderdelen behoeven geen behandeling.

5. Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 10/00764, 10/00765, 10/00766 en 10/00770 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en

veroordeelt het College in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vijfde van € 1311, derhalve € 262,20, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2011.

Van de gemeente Sittard-Geleen wordt ter zake van het door het College ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 447.