Gerechtshof Arnhem, 09-02-2010, BL5011, 08-00632
Gerechtshof Arnhem, 09-02-2010, BL5011, 08-00632
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 9 februari 2010
- Datum publicatie
- 22 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BL5011
- Zaaknummer
- 08-00632
Inhoudsindicatie
Rioolrechten.
Hantering WOZ-waarde als maatstaf van heffing is toegestaan.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00632
uitspraakdatum: 9 februari 2010
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 november 2008 nummer 07/1516 Rioolr, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Ambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de rioolrechten van de gemeente Apeldoorn opgelegd naar een bedrag van € 316,05.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 november 2008, verzonden op 19 november 2008, ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft bij schrijven van 28 december 2008, ingekomen bij het Hof op 30 december 2008, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ambtenaar.
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning gelegen aan de a-straat 1 te Z (hierna: de woning).
2.2. Bij raadsbesluit van 9 november 2006 is de Verordening rioolrechten 2007 van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening luidt, voor zover van belang:
“(…)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam ‘rioolrechten’ wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
2. (…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar de waarde in het economisch verkeer van het eigendom.
2. De waarde in het economisch verkeer is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt.
3. (…)
Artikel 5 Belastingtarieven
Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt voor elke volle € 2.500,= van de heffingsmaatstaf € 1,29.
(…)”
2.3. Met inachtneming van de voornoemde bepalingen heeft de Ambtenaar het rioolrecht voor de woning vastgesteld op € 316,05 voor het jaar 2007, waarbij is uitgegaan van een vastgestelde WOZ-waarde van € 613.000.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de WOZ-waarde als maatstaf voor heffing van het rioolrecht mag worden gehanteerd en of die keuze leidt tot onverbindendheid van de Verordening.
3.2. Belanghebbende concludeert tot onverbindendheid van de Verordening, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.3. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is onder meer bepaald dat de gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van de gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
4.2. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met voornoemde bepaling de gemeenten een ruime vrijheid heeft willen geven bij het opnemen van heffingsmaatstaven in de belastingverordeningen. In de toelichting bij deze bepaling is opgemerkt dat de waarde in het economische verkeer van een op de riolering aangesloten object als heffingsmaatstaf voor een rioolaansluit- of rioolafvoerretributie goed denkbaar wordt geacht (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 66). Hieruit volgt dat het de gemeente vrij staat om voor de heffing van het rioolrecht aan te knopen bij de WOZ-waarde (HR 15 mei 2009, nr. 07/13148, LJN BD5477).
4.3. De omstandigheid dat andere gemeenten hebben gekozen voor een andere heffingsmaatstaf brengt niet mee dat die maatstaf op grond van overwegingen van rechtsgelijkheid ook voor belanghebbende zou moeten gelden. Iedere gemeente kan (binnen de grenzen van wet en recht) eigen verordeningen vaststellen, die slechts binnen de gemeente gelding hebben.
4.4. De opvatting van belanghebbende dat in het geval er meer mensen in een gezin aanwezig zijn, zij ook meer moeten betalen, stuit af op de keuze van de gemeente om de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf te gebruiken. Bovendien verplicht de Gemeentewet er niet toe dat een gebruiksretributie als de onderhavige gerelateerd is aan de hoeveelheid afvalwater die vanuit de eigendom wordt geloosd of aan de omvang van de daardoor in individuele gevallen opgeroepen kosten.
4.5. De stelling van belanghebbende dat heffing naar WOZ-waarde een verboden heffing naar draagkracht ex artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet inhoudt, is ongegrond omdat bij de vaststelling van die waarde niet eerst de draagkracht wordt bepaald en omdat een hoge WOZ-waarde niet per definitie staat voor een grotere draagkracht.
4.6. Belanghebbendes stelling dat hij niet op de hoogte was van het beleid van de gemeente ten aanzien van de maatstaf van heffing, omdat hij het huis-aan-huisblad waarin de gemeente de Verordening heeft bekendgemaakt, niet heeft ontvangen, kan hem niet baten. Artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet noemt twee manieren van bekendmaking: plaatsing in het gemeenteblad of, bij gebreke daarvan, opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere 24 december 1997, nr. 32.325, LJN: 12 juni 2000, nr. 34633, LJN AA6254) blijkt dat de gemeente met de bekendmaking van de Verordening in het huis-aan-huisblad en de vermelding dat de verordening voor iedereen kosteloos ter inzage ligt in het gemeentehuis, heeft voldaan aan het bekendmakingsvereiste van artikel 139 van de Gemeentewet. Daaraan doet niet af dat belanghebbende het huis-aan-huisblad niet daadwerkelijk heeft ontvangen.
4.7. Ook in de overige door belanghebbende aangevoerde argumenten heeft het Hof geen grond gevonden voor het oordeel dat de keuze voor de WOZ-waarde in strijd komt met algemene rechtsbeginselen of dat de heffing leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 9 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 februari 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.