Home

Gerechtshof Arnhem, 06-07-2010, BN1393, 09-00420

Gerechtshof Arnhem, 06-07-2010, BN1393, 09-00420

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 juli 2010
Datum publicatie
16 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BN1393
Zaaknummer
09-00420

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Verwijzingsprocedure HR 27 november 2009, nr. 08/03398, LJN BK4517. WEV perceel bedraagt € 136.000.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00420

uitspraakdatum: 6 juli 2010

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 januari 2007 nummer AWB 06/2384, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.388.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 januari 2007 gegrond verklaard en daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.387.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof). Het gerechtshof heeft bij uitspraak van 2 juli 2008 het beroep gegrond verklaard en daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.887.

1.5 De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 november 2009, nr. 08/03398, LJN BK4517, BNB 2010/53 (hierna: het arrest) de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.6 Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest, een conclusie na verwijzing ingediend. De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op het arrest en de inhoud van de conclusie na verwijzing van belanghebbende gereageerd.

1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2010 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.9 Partijen hebben bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota’s worden door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

1.10 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De feiten

2.1 Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar samen met zijn echtgenote een varkensfokkerij in de vorm van een maatschap.

2.2 Tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende en zijn echtgenote behoorde een perceel grond van 4.440 m² (hierna: het perceel). Het perceel is L-vormig en grenst met de ‘lange poot’ aan de achterzijde van de grond waarop de woning van belanghebbende en zijn echtgenote (hierna: de woning) staat en grenst met de ‘korte poot’ aan de openbare weg. Het perceel heeft een agrarische bestemming en was op 31 december 2003 in gebruik bij een buurman van belanghebbende die er gewassen op teelde.

2.3 Belanghebbende heeft op 15 oktober 2003 door A, taxateur onroerende zaken bij B makelaars B.V., een taxatierapport laten opstellen, waarbij het perceel naar de toestand op dezelfde dag is getaxeerd. In het taxatierapport is de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: WEVAB) van het perceel op € 45.000 vastgesteld en de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) van het perceel op € 136.000.

2.4 Belanghebbende en zijn echtgenote hebben de onderneming op 31 december 2003 gestaakt waarbij het perceel naar het privé-vermogen is overgegaan. Belanghebbende heeft op 31 december 2003 het voornemen tot duurzame zelfbewoning van de woning.

2.5 De in 2.3 genoemde taxateur heeft op 2 februari 2006 een aanvullende verklaring opgesteld. Deze luidt, voor zover van belang:

‘(…)

Het woonhuis met 500 m² ondergrond en tuin is privé-vermogen.

De overige grond, erf ter grootte van 4.440 m² is de ondergrond en het erf geweest van de voormalige bedrijfsgebouwen,

Deze grond is in combinatie met een eventuele verkoop van het gehele complex gewaardeerd op een waarde van € 136.000,-- WEV en een WEVAB van € 45.000,--.

Indien de grond afzonderlijk verkocht wordt heeft deze niet de WEV waarde die in combinatie met de verkoop van de woning gerealiseerd kan worden.

Bij afzonderlijke verkoop van de 4.440 m² grond is de WEV waarde € 45.000,-- en de WEVAB waarde eveneens € 45.000,--.

(…)’

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Na de verwijzing dient het Hof de stelling van de Inspecteur te behandelen dat de WEV van het perceel voor belanghebbende, als meest gerede koper, € 136.000 bedraagt.

3.2 Belanghebbende stelt dat hij niet meer zal betalen dan de WEV gecorrigeerd met een afwaardering wegens duurzame zelfbewoning. Belanghebbende stelt deze waarde op € 81.600.

3.3 De Inspecteur stelt dat de WEV van het perceel € 136.000 bedraagt.

3.4 Beide partijen hebben verder voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.187.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Het gerechtshof heeft in zijn bij het arrest vernietigde uitspraak geoordeeld dat er geen reden is om een waardedruk wegens zelfbewoning in aanmerking te nemen (vraag I) en dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan het perceel bij de overgang naar het privévermogen een hogere waarde kan worden toegekend dan € 45.000 (vraag II). De Hoge Raad heeft in het arrest het laatstgenoemde (bewijs)oordeel niet in stand gelaten. Het Hof verstaat de verwijzingsopdracht aldus dat nog uitsluitend moet worden onderzocht de stelling van de Inspecteur, dat de WEV van het perceel voor belanghebbende, als meest gerede koper, € 136.000 bedraagt.

4.2 Na verwijzing betoogt belanghebbende uitsluitend dat bij de waardering van het perceel een waardedruk wegens zelfbewoning in aanmerking moet worden genomen. Nu dit betoog voor verwijzing reeds door het gerechtshof is verworpen (vraag I) en dit oordeel niet door de vernietiging van de Hoge Raad is getroffen, kan dit betoog na verwijzing niet meer aan de orde komen.

4.3 Belanghebbende heeft ter zake van de door het Hof te onderzoeken stelling van de Inspecteur, niets aangevoerd. Uit het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport (zie 2.3) en de aanvullende verklaring (zie 2.5) blijkt dat de WEV van het perceel, bij gezamenlijke verkoop met belanghebbendes woning, € 136.000 bedraagt. Nu niet is gesteld, laat staan gebleken, dat deze waarde onjuist is, gaat het Hof uit van de juistheid ervan.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. A.A. Fase, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 6 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (B.F.A. van Huijgevoort)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 juli 2010

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.