Gerechtshof Arnhem, 14-09-2010, BN9794, 09-00383
Gerechtshof Arnhem, 14-09-2010, BN9794, 09-00383
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 14 september 2010
- Datum publicatie
- 8 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BN9794
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ9061, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ9061
- Zaaknummer
- 09-00383
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting.
Overdrachtswinst klantenbestand belastingadvieskantoor terecht belast. Bedrijfsfusiefaciliteit niet van toepassing.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 09/00383
uitspraakdatum: 14 september 2010
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Coöperatieve Vereniging X Vastgoed te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 september 2009, nummer AWB 08/2690, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbare winst van € 515.918 en een belastbaar bedrag van € 447.682. Tegelijkertijd is bij beschikking een verlies van € 68.236 uit oudere jaren verrekend. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 15.030 opgelegd en is bij beschikking aan heffingsrente een bedrag van € 25.119 in rekening gebracht.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbare winst van € 355.918 en een belastbaar bedrag van € 287.682 en heeft hij tevens de boetebeschikking vernietigd. De in rekening gebrachte heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 september 2009 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende de heer A en de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7 De Inspecteur heeft voorafgaand aan het onderzoek ter zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De pleitnota van de Inspecteur wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen en beide pleitnota’s worden, zonder bezwaar van de wederpartij, door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank vastgestelde feiten. In het onderdeel “2. Feiten” van haar uitspraak heeft de Rechtbank de feiten als volgt vastgesteld (waarbij eiseres dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als de Inspecteur):
2.2 “Eiseres is opgericht op 17 november 1989. Tot 30 december 2003 hield eiseres zich bezig met het beheren van onroerende zaken, alsmede het exploiteren van een administratie- en belastingadvieskantoor onder de naam Coöperatieve Vereniging X.
Eiseres heeft drie leden te weten A, B en C. Van deze leden zijn alleen A en B gerechtigd tot het vermogen en de jaarwinst, ieder voor 50%.
Omdat de gedrags- en beroepsregels van de NOAB en het CB deze gemengde activiteiten niet toestonden, is besloten om de activiteiten op het gebied van het beheren van de onroerende zaken te scheiden van de andere activiteiten. Hiertoe hebben A en B op 17 december 2003 de Coöperatieve Vereniging XZ opgericht.
Blijkens de notariële akte van oprichting en de bewijzen van lidmaatschap is per
17 december 2003 naast de oprichters, ook C als lid benoemd. Voorts staat in het bewijs van lidmaatschap van eiseres (opgemaakt en getekend op 31 december 2003) vermeld dat eiseres per 17 december 2003 is toegetreden als lid van Coöperatieve Vereniging XZ.
Blijkens de bewijzen van lidmaatschap dienen A, B en C ieder een bedrag van € 1.500 in te brengen als ledenkapitaal. Het door eiseres in te brengen bedrag zal door de Algemene Ledenvergadering worden vastgesteld.
Blijkens de bewijzen van lidmaatschap is de gerechtigdheid tot het vermogen (waaronder goodwill en stille reserves) en jaarwinst van Coöperatieve Vereniging XZ als volgt verdeeld over de leden:
Gerechtigdheid Gerechtigdheid
Naam lid tot vermogen tot jaarwinst
A 45% 45%
B 45% 45%
C 0% 0%
Eiseres 10% 10%
Eveneens op 17 december 2003 heeft Coöperatieve Vereniging XZ voor een bedrag van € 1 de aandelen in X B.V. overgenomen van eiseres. In X B.V. was een aantal werknemers van de X-Groep ondergebracht.
Bij statutenwijziging van 30 december 2003 is de naam van eiseres veranderd in Coöperatieve Vereniging X Vastgoed en de doelomschrijving toegespitst op het beheer van onroerende zaken.
Bij onderhandse akte van 31 december 2003 is besloten om het klantenbestand van het administratie- en belastingadvieskantoor van eiseres, zoals dat op 31 december 2003 was samengesteld, per 1 januari 2004, om 0.00 uur, over te dragen aan Coöperatieve Vereniging XZ. Omtrent de overdracht is in de akte onder meer het volgende vermeld:
“(…)
De overdracht vindt plaats tegen uitreiking van 3 lidmaatschapsbewijzen van de overnemer aan de leden die ook de leden zijn van de overdrager.
Daarnaast is ook een lidmaatschap uitgereikt aan de overdrager van de overnemer. Alle rechten op het klantenbestand blijven dus eigendom van dezelfde leden als die bij de overdrager reeds lid waren.
(…)”.
In verband met de overdracht van de activiteiten van eiseres is per 31 december 2003 een inbrengbalans opgesteld van Coöperatieve Vereniging XZ. Bij het opstellen van deze inbrengbalans is ervan uitgegaan dat de overdracht heeft plaatsgevonden met toepassing van de bedrijfsfusieregeling als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb). De inbrengbalans is als volgt vastgesteld:
Vlottende activa
Inbreng Handelsdebiteuren € 298.863
Af: Afwaardering Handelsdebiteuren € 73.133 -/-
Totaal Vlottende activa € 225.730
Vlottende passiva
Inbreng Handelscrediteuren € 13.672
Reservering vakantiegeld € 8.097
Reservering sociale lasten vakantiegeld € 1.316
Juridische kosten mr. M € 3.020
Juridische kosten mr. M € 2.932
Rekening Courant Eiseres € 196.693
Totaal Vlottende passiva € 225.730
Omdat eiseres het aan haar uitgereikt aangiftebiljet vennootschapsbelasting 2003, ook na daartoe te zijn aangemaand, niet heeft teruggezonden, heeft verweerder met dagtekening
10 december 2005 ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 78.236 en een belastbaar bedrag van
€ 10.000. Tevens is een verzuimboete van € 1.134 opgelegd.
Op 24 juni 2006 heeft eiseres alsnog haar aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2003 ingediend, berekend naar een belastbare winst van € 17.767 en een belastbaar bedrag van nihil. In de aangifte heeft eiseres een bedrag van € 18.151 als verlies in aftrek gebracht ter zake van de verkoop van de aandelen X B.V. Met betrekking tot de overdracht van het klantenbestand heeft eiseres geen winst verantwoord omdat zij van mening is dat de bedrijfsfusieregeling van toepassing was.
Verweerder heeft de aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de ambtshalve aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2006 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Verweerder heeft het bezwaar ook ambtshalve beoordeeld. Bij deze ambtshalve beoordeling is verweerder tot de conclusie gekomen dat de aanslag vennootschapsbelasting 2003 tot een te laag bedrag is opgelegd. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het door eiseres in aftrek gebrachte bedrag van € 18.151 niet aftrekbaar is omdat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Daarnaast heeft verweerder het standpunt ingenomen dat ter zake van de overdracht van het klantenbestand een overdrachtswinst in aanmerking genomen moet worden genomen bij eiseres. Verweerder heeft de goodwill van het klantenbestand berekend op € 480.000. De belastbare winst en het belastbare bedrag dienen volgens verweerder als volgt te worden vastgesteld:
Belastbare winst volgens aangifte € 17.767
Correctie deelnemingsvrijstelling € 18.151
Correctie overdrachtswinst € 480.000
Gecorrigeerde belastbare winst € 515.918
Af: onverrekend verlies € 68.236 -/-
Gecorrigeerd belastbaar bedrag € 447.682
Dienovereenkomstig heeft verweerder met dagtekening 10 november 2007 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Hierbij heeft verweerder tevens een vergrijpboete opgelegd van € 15.030.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 april 2008 heeft verweerder het bedrag van de overdrachtswinst nader vastgesteld op € 320.000 (80% van de omzet van € 400.000). De boetebeschikking is vernietigd.
Dientengevolge is de navorderingsaanslag als volgt verminderd:
Belastbare winst volgens aangifte € 17.767
Correctie deelnemingsvrijstelling € 18.151
Correctie overdrachtswinst € 320.000
Gecorrigeerde belastbare winst € 355.918
Af: onverrekend verlies € 68.236 -/-
Gecorrigeerd belastbaar bedrag € 287.682”.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de Inspecteur terecht ter zake van de overdracht van het klantenbestand van het administratie- en belastingadvieskantoor door belanghebbende aan Coöperatieve Vereniging XZ (hierna: CV XZ) een bedrag ter grootte van € 320.000 tot de belastbare winst van belanghebbende heeft gerekend. Na inventarisatie van de geschilpunten door het Hof spitst het geschil zich in het bijzonder nog toe op de volgende vragen:
1. is de bedrijfsfusiefaciliteit op grond van het bepaalde in artikel 14, eerste lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) op deze overdrachtswinst van toepassing, ook indien een adequate tegenprestatie ontbreekt danwel meer is gecrediteerd dan op grond van paragraaf 3.6. van het Besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/3041 M toelaatbaar is;
2. is de bedrijfsfusiefaciliteit strijdig met de vigerende Fusierichtlijn;
3. dient de overdrachtswinst, indien belast, verantwoord te worden in het jaar 2004 in plaats van 2003;
4. verhindert, indien de voorliggende vragen ontkennend beantwoord dienen te worden, het bepaalde in paragraaf 4.1 van de Resolutie van 1 juli 1993, nr. DB93/2165 M desondanks dat de overdrachtswinst in 2003 belast zou zijn.
3.2 Belanghebbende is van mening dat de eis dat in verband met de overdracht van het klantenbestand aan CV XZ een adequate tegenprestatie vereist is om een geruisloze overdracht in de zin van artikel 14, eerste lid van de Wet Vpb te kunnen bewerkstelligen, niet gesteld mag worden. Belanghebbende is van mening dat artikel 14 van de Wet Vpb deze eis niet stelt, dat dit overigens ook in strijd is met doel en strekking van de Wet Vpb en dat dit ook niet in overeenstemming is met de vigerende Fusierichtlijn. Voorts is belanghebbende van mening dat het stellen van een maximale crediteringsnorm, op grond van het in 3.1, onder 1 vermelde Besluit, om dezelfde redenen niet toelaatbaar is. Ten aanzien van het tijdstip waarop de overdrachtswinst zou dienen te worden belast is zij van mening dat dit voordeel ten onrechte in 2003 is belast. Belanghebbende staat, indien ervan uitgegaan dient te worden dat de overdrachtswinst belast zou zijn, belastingheffing in 2004 voor omdat het klantenbestand per 1 januari 2004 om 0.00 uur is overgedragen. Tenslotte meent belanghebbende dat het in 3.1 onder 4 vermelde beleid met zich meebrengt dat een fiscaal geruisloze overdracht door de Inspecteur alsnog dient te worden toegestaan.
3.3 De Inspecteur is ten aanzien van de genoemde geschilpunten een tegenovergestelde mening toegedaan.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 35.918.
3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Bedrijfsfusie en adequate tegenprestatie
4.1 Artikel 14, eerste lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) luidde in het jaar 2003, voor zover van belang, als volgt:
“De belastingplichtige die zijn gehele onderneming of een zelfstandig onderdeel van een onderneming overdraagt (overdrager) aan een ander lichaam dat reeds belastingplichtig is of door de overname belastingplichtig wordt (overnemer),tegen uitreiking van aandelen in de overnemer (bedrijfsfusie), behoeft de winst behaald met of bij de overdracht niet in aanmerking te nemen, mits voor het bepalen van de winst bij de overdrager en de overnemer dezelfde bepalingen van toepassing zijn, de overnemer niet op de voet van artikel 20 aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van verliezen en latere heffing is verzekerd.”
Nu belanghebbende haar onderneming op 31 december 2003 (per 1 januari 2004 om 0.00 uur) heeft overgedragen aan CV XZ tegen uitreiking van één lidmaatschapsbewijs stelt zij dat de daarmee behaalde overdrachtswinst ten gevolge van de overdracht van het klantenbestand, ter grootte van € 320.000, niet in aanmerking genomen hoeft te worden (hierna: geruisloze overdracht) omdat artikel 14, eerste en zesde lid van de Wet Vpb van toepassing zijn en zij aan de daarin gestelde eisen heeft voldaan.
4.2 De Inspecteur heeft, onder verwijzing naar onderdeel 3.4.1 van het Besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/3041M, gesteld dat als voorwaarde voor een geruisloze overdracht heeft te gelden dat de waarde van de uit te geven lidmaatschapsbewijzen in CV XZ dient te corresponderen met de waarde in het economische verkeer van de overgedragen onderneming - in casu de waarde in het economische verkeer van het klantenbestand - in belanghebbende (de adequate tegenprestatie).
4.3 Het Hof is van oordeel dat het wettelijk systeem van de Wet Vpb met zich meebrengt dat
artikel 14 van de wet Vpb vrijstelt de winst die overeenkomstig artikel 8 en 8b van de Wet Vpb wordt bepaald. Dit brengt met zich mee dat de overdracht van een (zelfstandig onderdeel van een) onderneming tegen uitreiking van lidmaatschapsbewijzen “at arms length” dient te geschieden. Dit houdt in dat de overdracht van het klantenbestand en de daartegenover staande tegenprestatie gelijkwaardig dienen te zijn. Niet in geschil is dat uitreiking van één lidmaatschapsbewijs aan belanghebbende geen gelijkwaardige tegenprestatie vormt aangezien belanghebbendes belang in het klantenbestand afneemt van 100% (als eigenaar) naar 10% (op grond van het lidmaatschap in de overnemer) zodat het gelijk ten aanzien van dit geschilpunt aan de zijde van de Inspecteur is. De omstandigheid dat de leden in belanghebbende dezelfde zijn als die in CV XZ, alsmede de overige stellingen die belanghebbende met betrekking tot dit geschilpunt heeft aangevoerd, doen aan dit oordeel niet af.
4.4 Aan de stelling van de Inspecteur dat bij de onderwerpelijke overdracht meer is
gecrediteerd dan is toegestaan in punt 3.6 van het in 4.2 bedoelde Besluit komt het Hof vanwege het in 4.3 gegeven oordeel niet meer toe.
Bedrijfsfusie en Fusierichtlijn
4.5 Toetsing aan de Fusierichtlijn, zoals belanghebbende voorstaat, is voor de onderhavige bedrijfsfusie niet mogelijk omdat de wijziging van de Fusierichtlijn op grond waarvan deze ook ziet op coöperaties (onderdeel “r” van de Bijlage bij de “Richtlijn 2005/19 EG, VAN DE RAAD van 17 februari 2005 tot wijziging van richtlijn 90/434/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten”) pas nadien in de Fusierichtlijn is opgenomen.
Overdrachtswinst belast in 2003 of 2004
4.6 In het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is opgenomen:
“A verklaart desgevraagd dat niet in geschil is dat het belastbare feit zich in 2003 heeft voorgedaan”
De Rechtbank heeft in haar uitspraak hierover vermeld dat niet meer in geschil is dat het belastbare feit zich in 2003 heeft voorgedaan. In hoger beroep komt belanghebbende hierop terug door de in eerste aanleg aangevoerde stelling dat de overdrachtswinst in 2004 belast zou moeten worden, te herhalen. Omdat de heer A tijdens de mondelinge behandeling op vragen van de Rechtbank heeft geantwoord dat niet meer in geschil is dat het belastbare feit zich in 2003 heeft voorgedaan terwijl in het beroepschrift (onderdeel 5.3) juist het standpunt was ingenomen dat de overdrachtswinst in 2004 belast zou moeten worden, heeft, naar het oordeel van het Hof, belanghebbende deze stelling uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Dat de heer A zich door de vraag van de Rechtbank overvallen voelde en de consequentie ervan niet kon overzien, komt het Hof, aangezien de heer A als belastingadviseur werkzaam is, onaannemelijk voor. Gelet op het voorgaande kan de door belanghebbende ingetrokken stelling niet meer in hoger beroep worden opgevoerd (vergelijk: Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 08/00066, LJN BJ5125, BNB 2010/19) en zal het Hof dan ook daaraan voorbij gaan.
Bedrijfsfusiefaciliteit op grond van beleid
4.7 Belanghebbende stelt dat zij op de met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken Resolutie van 1 juli 1993, nr. DB93/2165 M nog een beroep kan doen omdat op het moment van de onderwerpelijke bedrijfsfusie dit beleid nog niet was ingetrokken. Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat indien voormelde Resolutie voor haar begunstigend beleid bevat zij hier met succes een beroep op zou kunnen doen. Belanghebbende heeft in dit verband verwezen naar onderdeel 4.1 van de Resolutie. Dit onderdeel luidde, voor zover van belang:
“4.1 Fusies van coöperaties
Fusie van primaire coöperaties waarbij de leden rechtstreeks lid van de overnemer worden
Een bedrijfsfusie tussen coöperaties met (overwegend) leden-natuurlijke personen kan op 2 manieren tot stand worden gebracht:
1. één of meer fuserende coöperaties draagt/dragen haar/hun activa en passiva over aan een reeds bestaande coöperatie;
2. twee of meer fuserende coöperaties dragen hun activa en passiva over aan een daartoe opgerichte coöperatie.
De overdracht van de activa en passiva dient voor de toepassing van artikel 14 plaats te vinden tegen toekenning van een lidmaatschap van de overnemer aan de overdrager. Vaak worden fusies in deze gevallen –om te voorkomen dat een coöperatie ontstaat met uitsluitend andere coöperaties als lid (topcoöperatie)- zodanig tot stand gebracht dat niet de overdrager maar de leden van de overdrager rechtstreeks lid worden van de overnemer.
Voorheen willigde ik verzoeken om een geruisloze overdracht in deze gevallen in met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en analoge toepassing van artikel 14, (destijds) tweede lid). Het eindresultaat van zo’n fusie is echter gelijk aan dat bij een juridische fusie in de zin van Titel 7 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Nu voor de fiscale behandeling daarvan inmiddels een wettelijke voorziening is getroffen (artikel 68a van de Wet IB 1964 en artikel 29a van de Wet) zullen voortaan deze verzoeken, overeenkomstig het beleid met betrekking tot de toepassing van laatstbedoelde bepalingen worden afgedaan.
Ik merk daarbij nog op dat mijn ambtsvoorganger bij de parlementaire behandeling van artikel 9 van de Wet stelling heeft genomen tegen het omzetten van topcoöperaties in coöperaties met leden-natuurlijke personen. In overeenstemming hiermee worden door mij verzoeken om fiscaal geruisloze doorschuiving niet ingewilligd in gevallen waarin, via een fusie, hetzelfde effect wordt bereikt.”
4.8 Het Hof ziet in dit onderdeel van de Resolutie echter geen mogelijkheid om belanghebbende alsnog in aanmerking te laten komen voor een gefacilieerde bedrijfsfusie. Met de invoering van de mogelijkheid om een juridische fusie aan te gaan is namelijk het in het onderdeel 4.1 van de Resolutie bedoelde hardheidsclausulebeleid afgeschaft, zodat belanghebbende, zo al aan de voorwaarden zou zijn voldaan, hierop geen beroep meer kan doen.
Heffingsrente
4.9 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. G.W.J.M. Kampschöer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 14 september 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.