Gerechtshof Arnhem, 12-10-2010, BO2093, 09/00061
Gerechtshof Arnhem, 12-10-2010, BO2093, 09/00061
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2010
- Datum publicatie
- 29 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BO2093
- Zaaknummer
- 09/00061
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Werkwijze van inspecteur is niet onzorgvuldig. Heffingsrente terecht in rekening gebracht.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 09/00061
uitspraakdatum: 12 oktober 2010
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 januari 2009, nummer AWB 08/1427, in het geding tussen
X te Z (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.069. Aan heffingsrente is € 2.809 berekend.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak op 13 maart 2008 in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank).
1.4 De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de beschikking heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 1.606.
1.5 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.7 Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 12 april 2010 aan partijen zijn verzonden.
1.8 Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om bij haar voormalige accountant navraag te doen. Belanghebbende heeft bij brief van 20 april 2010 inlichtingen verstrekt. De Inspecteur heeft hierop bij brief van 23 juni 2010 gereageerd. De reactie van de Inspecteur op de schriftelijke inlichtingen van belanghebbende is in afschrift doorgezonden aan belanghebbende.
1.9 Met schriftelijke toestemming van beide partijen heeft het Hof op de voet van artikel 8:64, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
2. De vaststaande feiten
2.1 Voor rekening en risico van belanghebbende wordt een onderneming gedreven.
2.2 Aan belanghebbende is met dagtekening 4 oktober 2005 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 opgelegd, tot een bedrag van € 33.160.
2.3 De voormalige accountant van belanghebbende heeft op 7 juli 2006 namens belanghebbende elektronisch aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 gedaan. In de ‘Weergave elektronische aangifte inkomstenbelasting 2005’ is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
‘BelastbareWinst 103005
(…)
SaldoFiscaleWinstberekening -1738
(…)
BedragOndernemingsvermogenEindeBoekjaar 11193
(…)
BedragTotaalBeginVermogenKapitaalstorting 12931
(…)
BedragOndernemingsvermogenBeginBoekjaar 9001
(…)
BedragStortingKapitaalVermogenSprongBoekjaar 3930
(…)
EigenOndernemingsVermogen
CommercieelEindeBoekjaar 11193
FiscaalEindeBoekjaar 11193
FiscaalStartBoekjaar 9001
SaldoFiscaleWinstBerekening
CommercieelDitBoekjaar 106937
FiscaalDitBoekjaar 106937
FiscaalVorigBoekjaar 123803’
2.4 De Belastingdienst heeft de ontvangst van de aangifte elektronisch bevestigd.
2.5 Aan de hand van de in 2.3 vermelde gegevens, heeft de Inspecteur de elektronisch aangegeven belastbare winst als volgt berekend:
Ondernemingsvermogen einde jaar 11.193
Onttrekkingen 0
11.193
Ondernemingsvermogen begin jaar 9.001
Bij: stortingen 3.930
12.931
–1.738
Bij: beperkt aftrekbare kosten 784
Af: toevoeging fiscale oudedagsreserve –648
______
Winst vóór ondernemersaftrek –1.602
Af: zelfstandigenaftrek –4.068
Belastbare winst –5.670
2.6 De elektronisch ingediende aangifte heeft tot een negatieve voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 geleid, waarbij aan belanghebbende onder meer werd betaald € 32.278 aan inkomstenbelasting/premie volksver¬zekeringen en € 1.606 aan heffingsrente. Hierbij is ervan uitgegaan dat de onttrekkingen nihil bedroegen.
2.7 Bij brief van 10 september 2007 aan de voormalige accountant van belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht de balansen per 1 januari 2005 en 31 december 2005 en de winst- en verliesrekening over 2005 toe te sturen.
2.8 Bij brief van 19 september 2007 heeft belanghebbende aan de Inspecteur een kopie van het Financieel verslag 2005, zoals opgesteld door de voormalige accountant, toegestuurd.
2.9 Bij brief van 12 oktober 2007 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende dat het voornemen bestaat om van de ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 af te wijken. De reden hiervoor is dat de aangegeven winst uit onderneming te laag is.
2.10 Bij brief van 15 oktober 2007 heeft belanghebbende aan de Inspecteur een kopie van de ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 toegestuurd. Deze is gedateerd 7 juli 2006 en vermeldt als winst uit onderneming € 106.937. In de vermogensvergelijking is als onttrekking een bedrag van € 108.675 vermeld. Met betrekking tot de belastingpositie is op bladzijde 6 vermeld:
(…)
Te betalen 33.160
Verrekening voorlopige aanslag
Belasting 33.160
1.H.50 d.d. 4-10-2005 –34.725
Terug te ontvangen 1.565
2.11 Bij het vaststellen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte. Daarbij is € 2.809 aan heffingsrente berekend.
3. Het geschil en de standpunten
3.1 In geschil is of de beschikking heffingsrente tot een juist bedrag, namelijk € 2.809, is vastgesteld.
3.2 De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
3.3 Belanghebbende stelt dat het juiste bedrag aan heffingsrente € 1.606 moet zijn.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het onder 1.7 vermelde proces-verbaal.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Heffingsrente wordt berekend indien een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wordt opgelegd. De omstandigheid dat een aanslag lang op zich heeft laten wachten, heeft in het algemeen niet tot gevolg dat de inspecteur de heffingsrente moet matigen (HR 22 maart 2000, nr. 35155, LJN AA5225, BNB 2000/175). Wel heeft de Hoge Raad geoordeeld dat schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of een ander beginsel van behoorlijk bestuur, ertoe kan leiden dat berekening van heffingsrente beperkt moet worden of achterwege moet blijven (zie bijvoorbeeld HR 28 maart 2001, nr. 35968, LJN AB0764, BNB 2001/297).
4.2 Belanghebbende is – naar het Hof begrijpt – van mening dat het aan onzorgvuldigheid van de Inspecteur te wijten is dat aan haar een onjuiste voorlopige aanslag is opgelegd en dat daarom geen heffingsrente mag worden berekend.
4.3 Uit hetgeen hiervoor in 2.3 is vermeld, leidt het Hof af dat in de elektronisch ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 – vermoedelijk per abuis – geen bedrag als onttrekking is vermeld. Een bedrag van € 108.675 had daarin als onttrekking moeten worden vermeld (zie 2.10).
4.4 Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de Inspecteur dermate onzorgvuldig heeft gehandeld dat dit aan het in rekening brengen van heffingsrente in de weg staat (vgl. Tweede Kamer 1986-1987, 19 557, nr. 6, blz. 3, en HR 28 maart 2001, nr. 35968, LJN AB0764, BNB 2001/297). Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat het proces van de voorlopige aanslagregeling de Inspecteur niet of nauwelijks de mogelijkheid biedt de ingediende aangifte uitgebreid te beoordelen. Belanghebbende had bovendien, na ontvangst van de in 2.6 vermelde voorlopige aanslag, de Inspecteur kunnen verzoeken alsnog een juiste voorlopige aanslag op te leggen. Belanghebbende beschikte immers over een berekening van haar belastingpositie (zie 2.10).
Slotsom
Op grond van het voorgaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond. Het beroep tegen zijn uitspraak is ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. J. van de Merwe in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2010.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 oktober 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.