Home

Gerechtshof Arnhem, 11-01-2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BW1302 BP1616, 10-00161

Gerechtshof Arnhem, 11-01-2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BW1302 BP1616, 10-00161

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 januari 2011
Datum publicatie
21 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP1616
Zaaknummer
10-00161

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Zoon die pilotenopleiding volgt is niet behoeftig gelet op door hem afgesloten geldleningen. Kosten van levensonderhoud niet aftrekbaar voor vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00161

uitspraakdatum: 11 januari 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 april 2010, nummer AWB 09/2837, in het geding tussen de Inspecteur

en

X te Z (hierna: belanghebbende)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.426. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 361.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.795 en de beschikking inzake de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 april 2010 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot één berekend naar een belastbaar inkomen van € 36.319 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2010 te Arnhem. Daarbij is de Inspecteur verschenen en gehoord. Belanghebbende, hoewel daarvoor uitgenodigd bij per aangetekende post verzonden brief van 22 oktober 2010 gericht aan het laatste van belanghebbende bekende adres waarnaar hij blijkens een, op aanvraag d.d. 24 juni 2010 van de griffie van dit Hof door de afdeling Burgerlijke zaken van de gemeente Z uitgevoerde GBA-check is verhuisd, is zonder bericht niet verschenen. Uit een tot de stukken van het geding behorende ontvangstbevestiging blijkt dat de uitnodiging op 25 oktober 2010 op het adres van belanghebbende is uitgereikt aan een persoon die voor ontvangst heeft getekend.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende, geboren op 18 maart 1947, is ongehuwd. Hij heeft in 2006 een WAO/ABP-uitkering genoten.

2.2 Belanghebbendes zoon (hierna: de zoon), geboren op 20 maart 1987, is in 2005 begonnen met een pilotenopleiding aan de A Academy. De zoon heeft met betrekking tot deze opleiding geen recht op studiefinanciering. Hij heeft ter bekostiging van de studie bij de B Bank een bedrag van € 120.000 geleend. Daarnaast heeft hij gebruik gemaakt van de door de B Bank aan de studenten van de A Academy geboden mogelijkheid om een lening ter bekostiging van hun levensonderhoud af te sluiten. De zoon heeft in 2006 geen inkomsten genoten. Ook beschikte de zoon in 2006 niet over enig eigen vermogen.

2.3 Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2006 in totaal een bedrag van € 7.152 wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen in aftrek gebracht. Van dit bedrag heeft € 3.919 betrekking op uitgaven wegens levensonderhoud ten behoeve van zijn minderjarige kinderen. Het overige deel ten bedrage van € 3.960 (4 kwartalen x € 990) heeft betrekking op uitgaven wegens levensonderhoud ten behoeve van de zoon.

2.4 De Inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2006 de volgende correctie aangebracht:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 33.274

Bij: correctie aftrek wegens uitgaven levensonderhoud € 7.152

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 40.426.

2.5 De Inspecteur is in de bezwaarfase alsnog akkoord gegaan met een aftrek van € 3.192 wegens uitgaven van levensonderhoud ten behoeve van belanghebbendes twee minderjarige kinderen. Voorts heeft hij met toepassing van interne compensatie de verleende persoonsgebonden aftrek ten bedrage van € 561, die betrekking heeft op de door belanghebbende betaalde premies ziektekostenverzekering van de zoon, gecorrigeerd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van de zoon, hetgeen de Inspecteur betwist en belanghebbende verdedigt.

3.2 De Inspecteur neemt het standpunt in dat belanghebbende zich in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van uitgaven voor levensonderhoud van de zoon. Voorts heeft hij ter zitting alsnog de stelling betrokken dat de Rechtbank in haar uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende zich gedrongen heeft kunnen voelen om ten behoeve van zijn zoon uitgaven wegens ziekte te doen.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.5 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder c, in verbinding met het derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) zijn als persoonsgebonden aftrekposten aan te merken, de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen voor zover belanghebbende zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.

4.2 Artikel 6.13, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden, uitgaven voor levensonderhoud van kinderen zijn. Ingevolge artikel 1.5 van de Wet IB 2001 juncto artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de uitvoeringsregeling) wordt een kind in belangrijke mate door de ouder onderhouden indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 386 per kwartaal beloopt. In dat geval worden ingevolge artikel 36, eerste lid, onder d, van de Uitvoeringsregeling (tekst 2006) de uitgaven voor levensonderhoud van dit kind in aanmerking genomen tot een bedrag van € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.

4.3 De aftrekbeperking van artikel 6.14, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB 2001 mist toepassing nu de zoon in het onderhavige jaar geen recht had op een prestatiebeurs volgens de Wet studiefinanciering 2000. Hij heeft ter bekostiging van de studie bij de B Bank een bedrag van € 120.000 geleend. Daarnaast heeft hij gebruik gemaakt van de door de B Bank aan de studenten van de A Academy geboden mogelijkheid om een lening ter bekostiging van hun levensonderhoud af te sluiten.

4.4 Om voor de door belanghebbende geclaimde aftrek in aanmerking te komen moet er sprake zijn van op belanghebbende drukkende kosten en belanghebbende moet zich redelijkerwijs gedrongen hebben kunnen voelen tot het doen van uitgaven die zijn zoon in staat stellen een bestaan te voeren overeenkomstig zijn plaats in de samenleving.

Eigen inkomsten en vermogen van de ondersteunde dienen daarbij mede in aanmerking te worden genomen. Voor zover de uitgaven uit eigen middelen van de ondersteunde betaald kunnen worden is er geen sprake van een op belanghebbende drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud in de zin van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling.

4.5 De Inspecteur neemt het standpunt in dat de zoon, gelet op de aangegane geldleningen, in voldoende mate in staat was om in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.

4.6 In zijn arrest van 10 februari 2006 (nr. 40.972, LJN AV1383) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de mogelijkheid voor een student om een lening aan te gaan bij de Informatie Beheer Groep – behoudens bijzondere omstandigheden – niet eraan in de weg staat dat de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen in het levensonderhoud van zijn studerende kind te voorzien.

4.7 In het onderhavige geval is evenwel niet slechts sprake van de mogelijkheid tot het afsluiten van een studielening, maar van het door de zoon daadwerkelijk aangaan van zowel een lening ter dekking van de studiekosten als een lening ter dekking van overige kosten van levensonderhoud.

4.8 Gelet op deze omstandigheden volgt het Hof de Inspecteur in zijn stelling dat ook de ontvangen leenbedragen moeten worden meegenomen bij het vaststellen van de eigen middelen van de zoon waaruit zijn uitgaven kunnen worden betaald. Alsdan rust – nu de Inspecteur dat betwist – op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat nog een bedrag aan kosten van levensonderhoud van de zoon resteerde die hij niet uit die eigen middelen kon betalen, waardoor van een zodanige behoeftigheid aan de zijde van de zoon sprake was dat belanghebbende zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van de in geding zijnde uitgaven. Belanghebbende heeft dat bewijs niet geleverd.

4.9 Uit het vorenstaande volgt dat de Inspecteur de geclaimde aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van de zoon terecht niet in aanmerking heeft genomen.

4.10 De Inspecteur heeft eerst ter zitting van dit Hof de stelling betrokken dat de Rechtbank in haar uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende zich gedrongen heeft kunnen voelen om ten behoeve van zijn zoon uitgaven wegens ziekte te doen. Hij verwijst daarbij naar de desbetreffende gronden die hij in de procedure bij de Rechtbank heeft bijgebracht. De Inspecteur heeft zodoende een stelling betrokken die ten opzichte van het hogerberoepschrift een uitbreiding van de omvang van het geschil in hoger beroep met zich brengt.

4.11 Een partij heeft binnen het kader van een goede procesorde in beginsel de mogelijkheid eerst ter zitting een nieuwe stelling te betrekken en de daarbij behorende gronden bij te brengen. Naar het oordeel van het Hof verzet het algemeen belang van een doelmatige procesgang zich in dit geval daartegen. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de Inspecteur de nieuwe stelling heeft betrokken zonder aankondiging vooraf en zonder opgave van redenen waarom hij dat eerst ter zitting heeft gedaan. Voorts neemt het Hof in aanmerking dat een goede procesorde meebrengt dat de wederpartij in de gelegenheid wordt gesteld zich over de ingebrachte stelling en gronden uit te laten. In dit geval zou dat leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure, nu de wederpartij niet ter zitting is verschenen en het onderzoek ter zitting om die reden zou moeten worden geschorst. Een goede procesorde verzet zich daartegen. Het Hof zal de in onderdeel 4.10 vermelde stelling en gronden dan ook buiten behandeling laten.

4.12 Gelet op het vorenoverwogene dient het belastbare inkomen uit werk en woning te worden verminderd tot € 37.639 (€ 37.795 -/- € 561 (premies ziektekosten) + € 405 (ontvangen zorgtoeslag).

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,

- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond,

- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering voor het jaar 2006, tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 37.639,

- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. R. den Ouden en

mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 11 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.