Home

Gerechtshof Arnhem, 15-02-2011, BP6699, 10-00390

Gerechtshof Arnhem, 15-02-2011, BP6699, 10-00390

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 februari 2011
Datum publicatie
4 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP6699
Zaaknummer
10-00390

Inhoudsindicatie

Leges.

Legesverordening gemeente Wijchen is wegens overschrijding van de opbrengstlimiet in haar geheel onverbindend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00390

uitspraakdatum: 15 februari 2011

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 juli 2010, nummer AWB 09/1524, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Wijchen (hierna: de Ambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is, op grond van de Legesverordening 2008 van de gemeente Wijchen, bij legesnota een bedrag van € 18.431,72 aan leges in rekening gebracht wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de legesnota gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 juli 2010 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ambtenaar.

1.7 Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan aan het Hof en de wederpartij overgelegd.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft op 30 juni 2008 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor de bouw van een woning, een zogenoemd spermawinstation en een veldschuur.

2.2 Voor het in behandeling nemen van de in 2.1 bedoelde aanvraag is aan belanghebbende op 19 januari 2009 een legesnota verzonden tot een bedrag van € 18.431,72 welk bedrag is samengesteld uit leges bouwvergunning (€ 15.472,72), leges welstandcommissie (€ 1.504) en leges toepassing artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (€ 1.500).

2.3 Na schorsing van het onderzoek ter zitting door de Rechtbank zijn door de Ambtenaar nadere stukken overgelegd waaronder een stuk, genaamd “Legesopbrengsten begroting 2008” en gedeelten van de “Productbegroting 2008” van de gemeente Wijchen. Volgens de overgelegde stukken sluit de legesbegroting met een nadelig saldo. Het onderdeel bouwvergunningen in de legesbegroting sluit met een voordelig saldo.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is de verzonden legesnota. Het geschil spitst zich toe op de vraag of, en zo ja in hoeverre, de Legesverordening 2008 van de gemeente Wijchen (hierna: de Verordening) onverbindend is in verband met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet.

3.2 Belanghebbende stelt dat de Verordening onverbindend is omdat de opbrengstlimiet wordt overschreden, en omdat, zo begrijpt het Hof belanghebbendes stelling, ter zake van de leges voor zover die de eigenlijke bouwvergunning betreft, sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

3.3 De Ambtenaar is van mening dat, voor alle leges die in de Verordening zijn geregeld, geen sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet en dat evenmin sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vermindering van de legesnota voor zover die betrekking heeft op de reguliere bouwvergunning (€ 15.427,72) tot nihil dan wel, naar het Hof begrijpt, een zodanig lager bedrag dat (uiteindelijk blijkens de rekening) geen winst wordt gemaakt.

3.6 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen gaat het bij de toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet niet om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten maar om de baten en de lasten ter zake van alle diensten die in een verordening zijn geregeld. Voorts is niet vereist dat er een verband bestaat tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de verrichte werkzaamheden in verband met de geleverde dienst anderzijds.

4.2 Belanghebbende heeft voor de Rechtbank gemotiveerd de vraag aan de orde gesteld of de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde “lasten ter zake” hebben overschreden. Na schorsing van het onderzoek ter zitting door de Rechtbank heeft de Ambtenaar stukken overgelegd teneinde inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen.

4.3 In lijn met de verdeling van de bewijslast in zaken als de onderhavige (vergelijk Hoge Raad 24 april 2009, nr. 07/12961, LJN BI1968) heeft belanghebbende ter zitting van de Rechtbank van 2 juli 2010 in zijn pleitnota in twijfel getrokken of 16 met name genoemde posten, tot een totaal bedrag van € 1.773.691, kunnen worden aangemerkt als een “last ter zake”.

4.4 De Rechtbank heeft te dien aanzien geoordeeld dat de Ambtenaar ter zitting van 2 juli 2010 onweersproken heeft gesteld dat het directe kosten betreft die betrekking hebben op diensten die in de Verordening zijn opgenomen en dat de Ambtenaar daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de geraamde lasten niet voor een te hoog bedrag in de begroting zijn opgenomen.

4.5 Belanghebbende bestrijdt in hoger beroep de juistheid van de uitspraak van de Rechtbank - onder meer - op het in 4.4 vermelde oordeel. Hij voert aan dat hij de stellingen van de Ambtenaar wel degelijk heeft weersproken en dat hij zijn standpunten, zoals neergelegd in zijn pleitnota, nimmer heeft verlaten. Belanghebbende stelt dat de geraamde lasten voor een te hoog bedrag in de begroting zijn opgenomen. Deze stelling van belanghebbende snijdt naar het oordeel van het Hof hout. Weliswaar mag van de gemeente in dit kader niet worden verlangd dat zij van alle in de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel opgenomen diensten afzonderlijk op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake heeft geraamd en kan het vereiste inzicht in de ramingen worden verschaft op basis van de begroting of op basis van andere gegevens (vergelijk Hoge Raad 16 april 2010, nr. 08/02001, LJN BM1236), zulks neemt niet weg dat, als het gaat om het wegnemen van twijfel, de Ambtenaar concreet op door belanghebbende genoemde posten dient in te gaan. In het licht van de hiervoor bedoelde bewijslastverdeling (door de Hoge Raad omschreven als “verzwaarde eisen”) mag van de Ambtenaar meer worden verwacht om de gerezen twijfel weg te nemen dan het enkele ter zitting naar voren brengen van stellingen omtrent de aard van de in twijfel getrokken posten. In het onderhavige geval spreekt dit temeer nu uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 2 juli 2010 blijkt van een voortgezet debat op dit punt doch niet van het onweersproken blijven van de stellingen van de Ambtenaar.

4.6 Belanghebbende herhaalt in hoger beroep zijn standpunt als genoemd onder 4.3, onder overlegging van dezelfde lijst met 16 posten. De Ambtenaar is, noch in het ingediende verweer, noch nader ter zitting, concreet op die stelling ingegaan. Hij heeft ter zitting van het Hof volstaan met de opmerkingen, kort weergegeven, dat doorbelasten van kosten plaatsvindt op basis van kostenverdeelstaten maar dat die staten niet openbaar zijn, dat het een zeer complex geheel is en dat hij de kostenverdeelstaten zou kunnen overleggen maar de toegevoegde waarde daarvan niet inziet omdat het slechts een splitsing op persoonsniveau betreft. De Ambtenaar heeft niet concreet en onvoorwaardelijk verzocht zijn stellingen nader schriftelijk te mogen onderbouwen.

4.7 Het staat vast dat belanghebbende in hoger beroep de stellingen van de Ambtenaar omtrent de vraag of sprake is van “lasten ter zake” heeft weersproken. Het stond belanghebbende vrij dit te doen nu nergens uit blijkt dat hij dat standpunt in een eerdere fase van de procedure uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk heeft prijsgegeven. Gelet op de aard en de inhoud van de vragen die belanghebbende heeft gesteld (het Hof noemt, bij wijze van voorbeelden, de vraag naar de toerekening van de kosten van de Gemeentelijke Basisadministratie en de kosten van het toepassen van bestuursdwang) was de twijfel van belanghebbende of sprake is van “lasten ter zake” naar het oordeel van het Hof alleszins gerechtvaardigd. De Ambtenaar heeft de “Legesopbrengsten begroting 2008” overgelegd alsmede, bij wijze van toelichting daarop, delen van de “Productbegroting 2008”. Het eerstgenoemde stuk vermeldt als totaal van de geraamde lasten een bedrag van € 2.041.016 en als totaal van de geraamde baten een bedrag van € 1.479.341. De Ambtenaar heeft echter geen enkel concreet gegeven overgelegd om de twijfel weg te nemen over de vraag of het door belanghebbende gestelde bedrag van, in totaal, € 1.773.691 kan worden aangemerkt als “lasten ter zake”. Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat de Ambtenaar, met hetgeen hij in hoger beroep naar voren heeft gebracht, de bestaande twijfel naar vermogen heeft weggenomen. Nu de Ambtenaar geen (nadere) feitelijke gegevens heeft verstrekt kan voor dit geding niet anders worden geconcludeerd dan dat de Ambtenaar niet aannemelijk maakt dat sprake is van “lasten ter zake”. Daaruit volgt, gelet op het totaal van de geraamde baten en lasten, dat de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is overschreden.

4.8 Alsdan is de vraag of dit moet leiden tot een partiële of een algehele onverbindendheid van de Verordening (vergelijk Hoge Raad 10 april 2009, nr. 43747, LJN BC3691).

4.9 Het Hof heeft geoordeeld dat de Ambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat tot het bedrag van € 1.773.691 sprake was van “lasten ter zake”. Ook heeft de Ambtenaar niet gesteld op welke specifieke lasten de in dit bedrag begrepen posten betrekking hebben en waarom dat “lasten ter zake” zouden zijn, althans het de gemeente(raad) niet op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat het geen “lasten ter zake” zijn. Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof aannemelijk dat het de gemeente(raad) op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de desbetreffende posten niet dienden ter dekking van de kosten waarvoor leges mochten worden geheven. Omdat na eliminatie de geraamde baten ook in betekenende mate uitgaan boven het, voor dit geding, gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten, is het Hof van oordeel dat de Verordening in haar geheel onverbindend is.

4.10 Het in 4.9 gegeven oordeel kan niet verder strekken dan de door partijen aan het oordeel van het Hof voorgelegde rechtsstrijd. Dit betekent dat de legesnota moet worden verminderd met het door belanghebbende betwiste bedrag van € 15.427,72 en dat de leges in verband met het advies van de welstandscommissie en de toepassing van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening in stand dienen te blijven.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De legesnota moet worden verminderd tot € 3.004.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het bijwonen van de zittingen van de Rechtbank en het Hof en die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, in goede justitie vast op € 300 voor reis-, verblijf- en verletkosten. Meer of andere kosten zijn gesteld noch gebleken.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

– verklaart het tegen de uitspraak van de Ambtenaar ingestelde beroep gegrond;

– vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar;

– vermindert de legesnota tot een bedrag van € 3.004;

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 300; en

– gelast dat de gemeente Wijchen aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 111 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 15 februari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 februari 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.