Home

Gerechtshof Arnhem, 29-03-2011, BQ1336, 10-00391

Gerechtshof Arnhem, 29-03-2011, BQ1336, 10-00391

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 maart 2011
Datum publicatie
15 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ1336
Formele relaties
Zaaknummer
10-00391

Inhoudsindicatie

BPM.

Herstelbeleid niet van toepassing op door zzp-er omgebouwde bestelauto

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00391

uitspraakdatum: 29 maart 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 juli 2010, nummer AWB 09/4484, in het geding tussen de Inspecteur

en

X te Z (hierna:belanghebbende)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is op 19 juni 2009 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 2.866, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 286.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de boetebeschikking verminderd tot € 1.795 respectievelijk € 179.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 juli 2010 gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur, alsmede de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.

1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.7 De Inspecteur heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is houder van een voertuig met kenteken 00-ABC-1 (hierna: het voertuig). Het voertuig is als bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) in het kentekenregister geregistreerd.

2.2 Belanghebbende is als zzp-er werkzaam als monteur machinebouw. Hij heeft het voertuig in 2008 uit Duitsland geïmporteerd, en dat voertuig – na daarover informatie te hebben ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Douane Almelo – zelf omgebouwd. Daarbij heeft hij het voertuig voorzien van een tussenschot tussen de cabine en de laadruimte, en de ruiten van de laadruimte vervangen door polyester platen.

2.3 Op 7 april 2009 hebben ambtenaren van de Belastingdienst/P, het voertuig terwijl dat geparkeerd stond op de parkeerplaats B aan de A1, gecontroleerd. Daarbij hebben zij vastgesteld dat het voertuig niet was voorzien van een vaste wand tussen de cabine en de laadruimte, en dat aan de linkerzijde van de laadruimte van het voertuig een doorzichtig raam aanwezig was. Op grond van die bevindingen heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, omdat naar zijn mening het voertuig, door de geconstateerde gebreken, niet meer voldeed aan de definitie van het begrip bestelauto zoals opgenomen in artikel 3, derde lid, Wet BPM.

2.4 Naar aanleiding van de kennisgeving naheffingaanslag en boete van 23 april 2009, is belanghebbende op 11 mei 2009 door de Inspecteur gehoord. Daarbij heeft belanghebbende de auto ter controle aan de Inspecteur aangeboden, waarbij is geconstateerd dat het voertuig inmiddels weer was voorzien van een vaste tussenwand tussen de cabine en de laadvloer, en tevens van geheel ondoorzichtige panelen aan de linkerzijde van de laadvloer. Van het hoorgesprek werd een verslag opgemaakt waarvan een afschrift aan belanghebbende werd verstrekt.

2.5 Zoals vermeld onder 1.1 is met dagtekening 19 juni 2009 aan belanghebbende een naheffingsaanslag en een verzuimboete als bedoeld in artikel 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ingediend bezwaarschrift, heeft de Inspecteur belanghebbende met dagtekening 2 september 2009 schriftelijk het verzoek gedaan om binnen twee weken na dagtekening van het verzoek nadere informatie te verstrekken. De reactie van belanghebbende is op 18 september 2009 door de Inspecteur ontvangen. Inmiddels heeft de Inspecteur in een schrijven van 16 september 2009 aan belanghebbende zijn voorlopig standpunt kenbaar gemaakt. Daarbij wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid echter geen gebruik gemaakt, omdat hij - zo stelt hij - gezien de voorlopige standpuntbepaling van de Inspecteur het nut daarvan niet meer inzag. Bij uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2009 zijn de naheffingsaanslag en de boete verminderd tot de onder 1.2 genoemde bedragen.

2.7 De Rechtbank heeft belanghebbendes grief opgevat als een beroep op het herstelbeleid van de Belastingdienst, zoals opgenomen in het Besluit van 12 september 2006, CPP2006/1980M, VN 2006/53.23, blz. 85-86, (hierna: Leidraad BPM 2006) respectievelijk het Besluit van 4 juni 2010, DGB2010/1670M, V-N 2010/34.13, (hierna: Besluit van 4 juni 2010). De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende terecht een beroep heeft gedaan op het herstelbeleid als bedoeld in het Besluit van 4 juni 2010.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vragen of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd.

3.2 Belanghebbende stelt dat hij na de controle, doch voordat de naheffingsaanslag is verzonden, de geconstateerde gebreken aan de auto heeft hersteld, waarna hij de auto op het douanekantoor heeft laten zien. Dit herstel was, zo stelt belanghebbende, erg eenvoudig te realiseren. Het Hof vat het betoog van belanghebbende in navolging van de Rechtbank op als een beroep op het zogenaamde herstelbeleid van de Belastingdienst. Verder voert belanghebbende aan dat, gezien de werkwijze van de Inspecteur bij de behandeling van bezwaarschrift, zijn recht om te worden gehoord is geschonden. Daarnaast stelt belanghebbende nog dat het nooit zijn bedoeling is geweest om zonder tussenschot te rijden maar dat dit toe te schrijven is aan het bestaan van een noodsituatie omdat de polyester platen van de auto waren gewaaid en hij plotseling met een collega naar een werk in Q moest afreizen, en het voertuig daarom in die toestand moest achterlaten op de parkeerplaats B.

3.3 De Inspecteur stelt dat de Rechtbank ten onrechte het beroep van belanghebbende op herstelbeleid als bedoeld in het Besluit van 4 juni 2010 heeft gehonoreerd. Voor zover al geoordeeld zou kunnen worden dat met betrekking tot de hoorplicht sprake is van de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, is de Inspecteur van mening dat dit met toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zonder gevolgen dient te blijven, nu belanghebbende daardoor niet in zijn belangen is geschaad.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot ongegrondverklaring van het beroep tegen zijn uitspraken op bezwaar.

3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

schending hoorplicht

4.1 Het horen in de zin van afdeling 7.2 van de Awb van een belanghebbende heeft tot doel dat die belanghebbende een mondelinge toelichting kan geven op de inhoud van het door hem ingediende bezwaarschrift. Het stelt het bestuursorgaan beter in staat om bij het doen van uitspraak op het bezwaar, dat een volledige heroverweging van het bestreden besluit inhoudt, rekening te houden met alle aangevoerde argumenten, feiten en omstandigheden zoals die op schrift zijn gesteld en nader tijdens de hoorzitting zijn toegelicht. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met de toezending aan belanghebbende van zijn schrijven van 2 september 2009, met daarin verwoord zijn “voorlopig standpunt” niet heeft gehandeld in strijd met de hiervoor vermelde uitgangspunten. Het Hof merkt daarbij op dat de Inspecteur het betreffende schrijven besluit met de opmerking:

“(…)

Hoorprocedure

Alvorens ik een definitieve beslissing op het bezwaarschrift neem, stel ik u in de gelegenheid om te worden gehoord. Dit geeft u de mogelijkheid om nieuwe argumenten aan te voeren.

(…)”

waaruit naar het oordeel van het Hof, voldoende blijkt van de bereidheid van de Inspecteur tot heroverweging van het bestreden besluit. Dat belanghebbende de kans op een voor hem gunstige uitkomst van de hoorprocedure wellicht niet hoog heeft ingeschat en daarom van de mogelijkheid te worden gehoord heeft afgezien, maakt zulks niet anders.

herstelbeleid

4.2 Belanghebbende heeft zich beroepen op het herstelbeleid van de staatssecretaris van Financiën. Dit beleid was per 1 oktober 2006 neergelegd in de Leidraad BPM 2006, gepubliceerd in V-N 2006/53.23. In de Leidraad BPM 2006 is het voorheen geldende Besluit van 13 december 2002, nr. CPP2002/1574M, gepubliceerd in V-N 2003/10.25, ingetrokken. In de Leidraad BPM 2006, die op de hier van belang zijnde onderdelen (nagenoeg) gelijkluidend is aan het voornoemde Besluit, is – onder meer – het volgende opgenomen:

"(...)

§ 2.4.2. Ter zake van de inrichtingseisen voor bestelauto's

A. Algemeen

Wanneer een motorrijtuig niet voldoet aan de eisen om als bestelauto te worden aangemerkt is in veel gevallen BPM verschuldigd. Slechts in een aantal situaties kan herstel worden geboden en hoeft niet direct te worden nageheven.

B. Geen herstelmogelijkheid

Voor bepaalde afwijkingen van de inrichtingseisen voor bestelauto's wordt geen herstel geboden. Als één of meer van de hierna te noemen afwijkingen van de inrichtingseisen worden geconstateerd moet steeds worden nageheven.

(...)

b. Er is geen volledige, respectievelijk geen ten minste 30 cm hoge, vaste tussenwand in de gevallen waarin op grond van artikel 3 van de wet een dergelijke wand is vereist.

Ingevolge artikel 3, derde lid, van de wet moet de vaste wand - indien verplicht - direct achter de voorstoelen zijn geplaatst. In de regeling is deze eis geobjectiveerd voor motorrijtuigen die niet zijn voorzien van een dubbele cabine. Voor deze motorrijtuigen is bepaald dat de vaste wand op maximaal 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel moet zijn geplaatst. Het kan voorkomen dat de vaste wand van een motorrijtuig zonder dubbele cabine op een grotere afstand dan 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst, terwijl de laadruimte wel voldoet aan de fiscale maten. In een dergelijk geval kan wel herstel worden geboden.

(…)

d. Aan de linkerzijde van de laadruimte zijn één of meer zijruiten aangebracht in de gevallen waarin dat ingevolge de afmetingen van de laadruimte niet is toegestaan.

(…)

C. Wel een herstelmogelijkheid

Voor de overige, niet onder B genoemde situaties is goedgekeurd dat bij eerste constatering van gebruik van de weg met de personenauto nog geen naheffingsaanslag BPM wordt opgelegd. Het zal dan in beginsel gaan om situaties waarbij de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten, terwijl het karakter van de bestelauto slechts in geringe mate is aangetast en herstel in de hoedanigheid van bestelauto betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd.(...)"

4.3 Gelet op de onder 2.3 opgenomen vaststaande feiten was de Inspecteur niet gehouden belanghebbende, op basis van het hiervoor beschreven herstelbeleid, de mogelijkheid te bieden het voertuig aan te passen teneinde te voorkomen dat de naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Het verwijderen van de vaste tussenwand, en de aanwezigheid van een doorzichtig raam aan de linkerzijde van de laadruimte valt immers onder categorie B van het hiervoor onder 4.1 onderdeel van de Leidraad, voor welke situaties geen herstel wordt geboden.

4.4 Ter zitting bij de Rechtbank heeft de Inspecteur verklaard gehouden te zijn, om het meest recente besluit toe te passen als dat voor belanghebbende gunstiger is. Niet in geschil is dat dit het besluit is van de Minister van Financiën van 4 juni 2010, nr. DGB2010/1670M, Stcrt. 2010, 9057, V-N 2010/34.13 (hierna: het Besluit 2010). In het nadien verschenen besluit van de staatssecretaris van Financiën van 14 december 2010, nr. DGB2010/7686M, zijn de beleidsstandpunten met betrekking tot het hier aan de orde zijnde herstelbeleid integraal overgenomen. Ook in zijn hogerberoepschrift gaat de Inspecteur uit van toepassing van het Besluit 2010. De Inspecteur meent echter dat belanghebbende niet met vrucht een beroep kan doen op dat besluit omdat het karakter van het voertuig als bestelauto, door de afwezigheid van de vaste wand en de aanwezigheid van een doorzichtig raam aan de linkerzijde, in meer dan geringe mate is aangetast en bovendien het herstel niet betrekkelijk eenvoudig kon worden gerealiseerd.

4.5 In het Besluit 2010 zijn, anders dan voorheen, geen situaties opgenomen waarin geen herstel kan worden geboden. Er is volstaan met de volgende passage (voor zover thans van belang):

"(...)

12. Herstelbeleid

12.1. Inrichtingseisen voor bestelauto's

Als een bestelauto waarop geen bpm drukt, niet langer aan de inrichtingseisen voldoet, is bpm verschuldigd. In de praktijk doen zich situaties voor waarin de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten en het karakter van de bestelauto in geringe mate is aangetast. Het herstel in de hoedanigheid van bestelauto kan betrekkelijk eenvoudig worden gerealiseerd.

Goedkeuring

In de situaties dat herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat de kentekenhouder de geconstateerde onregelmatigheden kan herstellen. Dit houdt in dat niet direct bij eerste constatering van gebruik van de weg met een dergelijk motorrijtuig een naheffingsaanslag bpm wordt opgelegd. (...)"

4.6 Artikel 3, derde lid, aanhef en letter b, van de Wet BPM - voor zover hier van belang - luidt:

“3. Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:

a. (…)

b. ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de cabine:

1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en

2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitplaats is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de bestuurderscabine; en

3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit;”

c. (…)

4.7 Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbende aan de in 4.5 geciteerde tekst van het Besluit 2010 redelijkerwijs niet ontlenen dat hem de mogelijkheid tot herstel wordt geboden. Met de aldaar gegeven goedkeuring is naar het oordeel van het Hof gedoeld op situaties waarin de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten, en het karakter van de bestelauto in geringe mate is aangetast, terwijl bovendien het herstel in de hoedanigheid van bestelauto betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd. Weliswaar sluit de nieuwe tekst naar het oordeel van het Hof niet uit dat daaronder ook gevallen kunnen worden begrepen die voorheen vielen onder de tekst "B Geen herstelmogelijkheid", doch in dit geval is naar het oordeel van het Hof, door het verwijderen van het tussenschot in combinatie met de aanwezigheid van een doorzichtige ruit aan de linkerzijde van de laadruimte zoals geconstateerd bij de controle, het karakter van bestelauto zoals tot uitdrukking gebracht in de daaraan in artikel 3, derde lid, aanhef en letter b Wet BPM gestelde voorwaarden, in meer dan slechts geringe mate aangetast.

4.8 Belanghebbende heeft nog gesteld dat sprake is geweest van een noodsituatie c.q. overmacht, omdat hij door omstandigheden – hij kreeg, aldus belanghebbende, nadat hij het tussenschot wegens een technische storing had verwijderd, en nadat tevens de polyesterplaten van het voertuig waren gewaaid, later die week een werk aangeboden in Q – niet eerder in staat is geweest om het tussenschot en de polyesterplaten te herplaatsen. Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van het Hof had belanghebbende, die zoals blijkt uit hetgeen werd overwogen onder 2.2. op de hoogte was van de vereisten die aan het voertuig als bestelauto werden gesteld, door onverwijld nadat de gebreken aan het voertuig zich manifesteerden adequate maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door het voertuig naar een garage te brengen of zich daarmee niet op de openbare weg te begeven, een dergelijke situatie kunnen vermijden. Het beroep van belanghebbende op overmacht faalt daarom.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het gelijk aan de Inspecteur. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. Het beroep tegen de uitspraken van de Inspecteur moet ongegrond worden verklaard.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. M.C.M. de Kroon, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 29 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (M.G.J.M. van Kempen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 maart 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.