Home

Gerechtshof Arnhem, 31-05-2011, BQ8250, 10/00348 en 10/00349

Gerechtshof Arnhem, 31-05-2011, BQ8250, 10/00348 en 10/00349

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
31 mei 2011
Datum publicatie
17 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ8250
Zaaknummer
10/00348 en 10/00349

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Verspreider dag- en weekbladen. Vaste kosten reserveauto komen niet in mindering op ROW-resultaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00348 en 10/00349

uitspraakdatum: 31 mei 2011

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Y (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 juli 2010, nummers AWB 09/1630 en 09/1631

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.420. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 245. Tevens is aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag in de IB/PV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.132. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 219.

1.2 Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslagen verminderd tot aanslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 15.310 en € 11.322, met dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 juli 2010 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente verder verminderd, en gelast dat aan belanghebbende het betaalde griffierecht wordt vergoed.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn moeder als zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is werkzaam als verspreider van dag- en weekbladen aan bezorgers en agentschappen. Hij bezorgt ook zelf dag- en weekbladen. De distributie vindt plaats volgens een opgesteld vervoersplan. Belanghebbende verricht zijn werkzaamheden op zes dagen per week. De Inspecteur heeft, na de uitspraak van dit Hof van 24 september 2008, nr. 07/00371, LJN BF7577, na bezwaar geaccepteerd dat de inkomsten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.

2.2 Belanghebbende beschikt over een auto die hij gebruikt voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Voor deze auto ontvangt hij van zijn opdrachtgever een kostenvergoeding. De opdrachtgever heeft belanghebbende verplicht een reserveauto ter beschikking te hebben. Belanghebbende beschikt over een reserveauto die in de onderhavige jaren op naam stond van een zus van hem.

2.3 De vaste kosten van de reserveauto (verzekering en belasting) bedroegen in 2004 € 3.420 en in 2005 € 3.180.

2.4 Belanghebbende gebruikte de reserveauto incidenteel om naar zijn voetbalvereniging in Q en naar zijn vriendin te rijden. De voetbalvereniging ligt op een afstand van 10 km van zijn woonadres. Belanghebbende heeft voor de reserveauto geen kilometeradministratie bijgehouden.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is nog slechts in geschil of belanghebbende de vaste kosten van de reserveauto in mindering kan brengen op zijn resultaat uit een werkzaamheid.

3.2 Belanghebbende stelt dat hij verplicht is om de reserveauto aan te houden en dat daarom de vaste kosten in aftrek moeten worden toegelaten. Hij beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel omdat bij de belastingplichtige uit de in 2.1 genoemde uitspraak van het Hof de aftrek ook is toegestaan.

3.3 De Inspecteur stelt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de kosten van de reserveauto in dit geval slechts in aftrek komen met toepassing van artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Belanghebbende heeft erkend dat niet zakelijk met de reserveauto is gereden. Het gelijkheidsbeginsel is naar de mening van de Inspecteur niet geschonden. Er kan geen aftrek van kosten worden toegestaan.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot verdere vermindering van de aanslagen.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Uit de verklaringen die belanghebbende ter zitting van het Hof heeft afgelegd leidt het Hof af dat belanghebbende ervoor heeft gekozen de reserveauto niet tot zijn werkzaamheidsvermogen te rekenen in verband met, kort gezegd, de verplichte bijtelling wegens privé-gebruik van de auto. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de reserveauto in de onderhavige jaren tot het privé-vermogen van belanghebbende moet worden gerekend. Nu niet is gebleken dat partijen daarbij zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting zal het Hof hen daarin volgen.

4.2 De Rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in dat geval aftrek van autokosten slechts mogelijk is op de voet van artikel 3.95 en artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet.

4.3 Belanghebbende heeft geen kilometeradministratie bijgehouden. Hij heeft, met hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat en hoeveel kilometers hij heeft gereden in verband met het verrichten van zijn werkzaamheden. Derhalve kan belanghebbende geen kosten in mindering op zijn inkomsten brengen die verband houden met de reserveauto. Dat belanghebbende vaste kosten heeft voor de reserveauto, ook indien die auto stilstaat, doet daaraan niet af.

4.4 Indien de reserveauto wel tot het werkzaamheidsvermogen van belanghebbende zou behoren, wordt op grond van artikel 3.95 en artikel 3.20 van de Wet een onttrekking in aanmerking genomen. Niet in geschil is dat de reserveauto mede voor privédoeleinden is gebruikt. Belanghebbende heeft geen kilometeradministratie bijgehouden en hij heeft evenmin op andere wijzen doen blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat in dat geval de aftrekbare kosten minder bedragen dan de onttrekking. Daaruit volgt dat de aanslag ook juist is, als de reserveauto tot het werkzaamheidsvermogen zou behoren.

4.5 De Inspecteur heeft verklaard dat hij de aftrek bij de in 3.2 bedoelde belastingplichtige slechts op praktische gronden en op aandringen van het Hof tijdens de behandeling ter zitting van die zaak heeft geaccepteerd, en alleen voor het jaar dat in geschil was. De aftrek is ook bij die belastingplichtige in latere jaren geweigerd. Ook daarover lopen nog procedures. Belanghebbende heeft een en ander ter zitting van het Hof beaamd. Onder die omstandigheden kan belanghebbende geen beroep doen op het gelijkheidsbeginsel, nog daargelaten dat belanghebbende met het noemen van één ander geval niet aannemelijk maakt dat de Inspecteur in een meerderheid van onder hem ressorterende gevallen aftrek heeft toegestaan. Een oogmerk tot begunstiging is evenmin aannemelijk geworden, noch een beleid van de Inspecteur om in gevallen als de onderhavige aftrek toe te staan.

4.6 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft echter geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 31 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.