Home

Gerechtshof Arnhem, 07-02-2012, BV6152, 11/00497 en 11/00498

Gerechtshof Arnhem, 07-02-2012, BV6152, 11/00497 en 11/00498

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 februari 2012
Datum publicatie
17 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV6152
Formele relaties
Zaaknummer
11/00497 en 11/00498

Inhoudsindicatie

BPM.

Berekening belastingvermindering op de voet van art. 10 lid 1 Wet BPM is in strijd met het Europese recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 11/00497 en 11/00498

uitspraakdatum: 7 februari 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 24 mei 2011, nummer AWB 10/3653 en 10/3654, in het geding tussen de Inspecteur

en

X te Z (hierna: belanghebbende)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft op 17 mei 2010 aangifte gedaan voor de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ter zake van de registratie van een ingevoerde gebruikte personenauto. Hij heeft de aangegeven belasting van € 19.332 op 19 mei 2010 voldaan.

1.2. Belanghebbende heeft op 14 juli 2010 aangifte gedaan voor de BPM ter zake van de registratie van een ingevoerde gebruikte personenauto. Hij heeft de aangegeven belasting van € 22.295 op 16 juli 2010 voldaan.

1.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor vermelde voldoeningen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en terug te geven bedragen vastgesteld.

1.5. Het beroepschrift van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 29 juni 2011 ter griffie ingekomen.

1.6. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2011 te Arnhem. Namens de Inspecteur is verschenen A. Namens belanghebbende is daar verschenen B. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende drijft onder de naam ‘C’ een eenmanszaak.

2.2. In Duitsland heeft belanghebbende een personenauto merk Land Rover, type Discovery 3.0 TDV6 HSE (VIN-nummer aa01), gekocht die op 25 november 2009 voor het eerst in gebruik was genomen. Hij heeft op 17 mei 2010 aangifte gedaan voor de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ter zake van de registratie van deze personenauto. Hij heeft de aangegeven belasting van € 19.332 op 19 mei 2010 voldaan.

2.3. In Duitsland heeft belanghebbende een personenauto merk Land Rover, type Discovery 3.0 TDV6 HSE (VIN-nummer aa02), gekocht die op 14 januari 2010 voor het eerst in gebruik was genomen. Belanghebbende heeft op 14 juli 2010 aangifte gedaan voor de BPM ter zake van de registratie van deze personenauto. Hij heeft de aangegeven belasting van € 22.295 op 16 juli 2010 voldaan.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de wijze van berekening van de belasting vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: de Wet) in strijd is met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde auto (hierna: rest-BPM) moet worden bepaald door de mate van afschrijving op die auto door de eerste koper dan wel kentekenhouder. Deze afschrijving moet, aldus de Inspecteur, worden bepaald door de verhouding van gelijksoortige grootheden, in dit geval de inkoopprijzen van een handelaar. Voorts wijst de Inspecteur erop dat bij uitvoer van een personenauto BPM wordt teruggegeven, berekend volgens de tabel die is opgenomen in artikel 8, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling BPM. De op deze wijze berekende rest-BPM is nooit lager dan de BPM die bij invoer van een gebruikte personenauto wordt geheven. Daaruit volgt dat de bij invoer geheven BPM de rest-BPM op reeds geregistreerde auto’s nimmer overtreft, aldus de Inspecteur.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank terecht heeft beslist dat de in artikel 10, tweede lid, van de Wet opgenomen procentuele vermindering in strijd is met artikel 110 VWEU. Hij verwijst in dit verband naar de vrijwel gelijkluidende uitspraak van de Rechtbank van 11 januari 2011, nr AWB 10/3323, LJN BP0702. Ook verwijst hij naar de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 18 mei 2011, nrs. AWB 10/7799 BPM en 10/7801 BPM, LJN BQ7847.

4.3. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden heeft beslist dat de wijze van berekening van de belastingvermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet in strijd is met artikel 110 van het VWEU. De door de Inspecteur aangevoerde vergelijking met de bij uitvoer terug te geven BPM acht het Hof niet relevant, nu het in gevallen als dit gaat om de rest-BPM van reeds in Nederland geregistreerde auto’s, die niet worden uitgevoerd.

4.4. De Inspecteur heeft zich in hoger beroep nog beroepen op interne compensatie. Hij stelt dat bij de berekening van de rest-BPM niet moet worden uitgegaan van de ten tijde van de invoer geldende belastingtarieven, maar van de tarieven die golden ten tijde van de eerste ingebruikneming van de auto. Dat leidt, aldus de Inspecteur, voor de hiervoor onder 2.2 vermelde auto tot een teruggave van € 1.768, waar de Rechtbank een teruggave van € 2.406 heeft gelast. Belanghebbende heeft daartegen niets aangevoerd. Naar het oordeel van het Hof is het standpunt van de Inspecteur juist. Het Hof zal in die zin beslissen.

5. Kosten

Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank slechts vernietigen op een ondergeschikt punt, dat de Inspecteur niet eerder dan in hoger beroep aan de orde heeft gesteld. Het Hof ziet daarin aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van het Hof. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (verweerschrift en verschijnen ter zitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 437, ofwel op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het terug te geven bedrag is vastgesteld op € 2.406 (VIN-nummer: aa01);

- stelt het terug te geven bedrag met betrekking tot VIN-nummer aa01 vast op € 1.768; en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 874.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.A.V. Boxem en P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 7 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.