Gerechtshof Arnhem, 03-04-2012, BW2253, 10-00555
Gerechtshof Arnhem, 03-04-2012, BW2253, 10-00555
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 3 april 2012
- Datum publicatie
- 13 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2012:BW2253
- Zaaknummer
- 10-00555
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Proceskosten. Verborgen adviseur.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrechtrecht
nummer 10/00555
uitspraakdatum: 3 april 2012
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het incidentele hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 november 2010, nummer AWB 08/3939, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen en een aanslag premie ziekenfondswet opgelegd. Hierbij is tevens heffingsrente berekend.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 november 2010 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de zaak terugverwezen naar de Inspecteur en hem gelast om met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Voorts heeft de Rechtbank bepaald dat de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig dient te worden verminderd, maar dit berust kennelijk op een vergissing, nu zij niet een aanslag heeft verminderd en van een ‘dienovereenkomstige’ vermindering van de heffingsrente geen sprake kan zijn.
1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft ter zitting het hoger beroep ingetrokken.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2012 te Arnhem. Daarbij is de Inspecteur verschenen en gehoord. Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 10/00556.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende exploiteert samen met zijn echtgenote in de vorm van een maatschap een agrarische onderneming.
2.2 In 2005 hebben zij – onder meer – 1.500 m² cultuurgrond aan het bedrijfsvermogen onttrokken ten behoeve van de uitbreiding van de tuinen behorende bij de woningen a-straat 1 (woning belanghebbende) en a-straat 1a.
2.3 De met de onttrekking behaalde bestemmingswijzigingswinst heeft belanghebbende niet in zijn aangifte aangegeven.
2.4 De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.
2.5 Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2012, nr. 10/02985, LJN BV2576, heeft de Inspecteur zijn hoger beroep ter zitting bij het Hof ingetrokken.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is de proceskostenvergoeding.
3.2 Belanghebbende stelt dat de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.3 De Inspecteur heeft ter zitting verklaard niet (meer) te betwisten dat belanghebbende in beroep en hoger bij een adviseur informatie heeft ingewonnen en daarvoor kosten heeft gemaakt, maar dat er geen beroepsmatige rechtsbijstand is verleend die kwalificeert voor een punt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Hij heeft ter zitting verklaard desondanks geen bezwaar te hebben tegen het toekennen van een vergoeding.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in de bezwaar- en (hoger) beroepsfase ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Inspecteur heeft in bezwaar geen vergoeding van de proceskosten toegekend. De Rechtbank heeft in beroep geen vergoeding voor de proceskosten voor de bezwaar- en beroepsfase toegekend, omdat naar haar oordeel geen sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.2 In het incidenteel hoger beroep herhaalt belanghebbende zijn aanspraak op vergoeding van de proceskosten met overlegging van bewijsmateriaal. Belanghebbende stelt dat de door hem ingediende gedingstukken in overleg met een adviseur zijn opgesteld. Ter zitting voor het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat hij niet meer betwist dat belanghebbende informatie heeft ingewonnen bij een adviseur en daarvoor kosten heeft gemaakt.
4.3 Nu de Inspecteur het hoger beroep heeft ingetrokken bestaat er naar het oordeel van het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Alle door belanghebbende ingediende stukken vermelden in het briefhoofd de naam en het adres van belanghebbende en zijn door belanghebbende ondertekend. Daarnaast heeft belanghebbende zich ter zitting voor de Rechtbank en het Hof niet doen bijstaan. Uit de door belanghebbende overgelegde uitdraai uit het urensysteem van A, de facturen en de betalingsbewijzen blijkt echter dat B voor belanghebbende fiscale advieswerkzaamheden heeft verricht. Het Hof is van oordeel dat B in de onderhavige procedure weliswaar geen proceshandelingen heeft verricht waarvoor punten kunnen worden toegekend op grond van het Besluit, maar hij heeft belanghebbende wel rechtskundige bijstand verleend bij de behandeling van de zaak. Het Hof ziet hierin aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 2, derde lid, van het Besluit de te vergoeden kosten in goede justitie vast te stellen op een bedrag van € 800 voor de in bezwaar en (hoger) beroep gemaakte kosten (vergelijk Hoge Raad 11 december 1996, nr. 31.413, BNB 1997/57). Van deze vergoeding komt gelet op de samenhang met de zaak met nummer 10/00556 € 400 toe aan belanghebbende.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het incidentele hoger beroep gegrond.
5. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarin niet een proceskostenvergoeding is toegekend en voor zover deze de vermindering van de heffingsrente betreft;
- veroordeelt de Inspecteur in belanghebbendes proceskosten tot een bedrag van € 400;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 3 april 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 april 2012
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.