Home

Gerechtshof Arnhem, 26-06-2012, BX0551, 11-00736

Gerechtshof Arnhem, 26-06-2012, BX0551, 11-00736

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 juni 2012
Datum publicatie
6 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BX0551
Zaaknummer
11-00736

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Waardevaststelling woning door gemeente is niet aannemelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00736

uitspraakdatum: 26 juni 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 september 2011, nummer AWB 11/203, WOZ BY1 A in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn (hierna: de Heffingsambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2009, voor het kalenderjaar 2010, vastgesteld op € 323.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB), vanwege het genot van de onroerende zaak krachtens eigendom vastgesteld op € 291,99.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 309.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 september 2011 gegrond verklaard, de uitspraak van de Heffingsambtenaar vernietigd, de waarde verminderd tot € 298.000 en – naar het Hof begrijpt – de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, namens belanghebbende, en B, C en D namens de Heffingsambtenaar.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is eigenaar van de woning, een twee-onder-één-kapwoning op een perceel van 419 m².

2.2 In de procedure voor de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door E (gediplomeerd WOZ-taxateur). Daarin wordt de waarde van de woning getaxeerd op € 298.000. In het taxatierapport wordt verwezen naar de verkoop van de woningen b-straat 1, c-straat 1 en d-straat 1, alle te Q. De waarde wordt bepaald met de methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn (artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken).

2.3 Belanghebbende heeft de vastgestelde waarde betwist. Tot steun voor zijn stelling heeft hij een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door F, waarin de waarde van de woning wordt getaxeerd op € 273.000. In dat taxatierapport wordt verwezen naar de verkoop van de woningen e-straat 1, c-straat 1 en f-straat 1, alle te Q.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of de waarde van de woning van belanghebbende juist is vastgesteld.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de waarde tot € 273.000. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Belanghebbende stelt dat de Rechtbank de bewijslast onjuist heeft verdeeld. Belanghebbende wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, (nr. 40.299, LJN AU4300 (Oostflakkee)). Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat bij de beoordeling of de Heffingsambtenaar heeft voldaan aan de last te bewijzen dat de door hem verdedigde waarde juist is, acht moet slaan op al hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht, waaronder een door belanghebbende overgelegd taxatierapport. Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt evenwel niet dat de Rechtbank dat heeft miskend.

4.2 In beide ingebrachte taxatierapporten is het vergelijkingsobject c-straat 1 opgenomen. In het taxatierapport van belanghebbende is vermeld dat de inhoud van dit object 430 m³ bedraagt en dat het beschikt over een garage en een berging/schuur. In het taxatierapport van de Heffingsambtenaar is vermeld dat de inhoud 356 m³ bedraagt en dat het daarnaast beschikt over een aanbouw (20 m³), een dakkapel, een garage en een berging/schuur.

4.3 Belanghebbende betoogt dat het door zijn taxateur gebruikte aantal m³ van dit object juist is omdat de inhoud is opgenomen door een verkopende NVM makelaar, die zich op straffe van tuchtmaatregelen door de beroepsvereniging heeft te houden aan strikte meetinstructies. Hij betwist dat de Heffingsambtenaar bij het opnemen van de inhoud de bouwtekeningen van dit object heeft geraadpleegd. Nu belanghebbende het aantal door de Heffingsambtenaar gebruikte m³ gemotiveerd betwist, rust op de Heffingsambtenaar de last het door hem gestelde aantal m³ aannemelijk te maken. Naar het oordeel van het Hof is hij daarin niet geslaagd, aangezien hij de door hem gestelde inhoud niet met bewijsmiddelen heeft onderbouwd. De analyse gaat dan uit van een gegeven dat niet vaststaat. Naar het oordeel van het Hof ondersteunt de analyse van de Heffingsambtenaar daarom niet de door hem bepleite waarde.

4.4 De Heffingsambtenaar heeft voorts tegenover de grieven van belanghebbende met betrekking tot de grootte van zijn kavel, de toegevoegde waarde van het bijgekochte snippergroen en de door de taxateur van de Heffingsambtenaar gehanteerde m²-prijs voor zowel de woning als de vergelijkingsobjecten, met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet voldoende duidelijk gemaakt hoe en in welke mate hij bij de waardebepaling rekening heeft gehouden met het verschil in kavelgrootte van de woning en die van de vergelijkingsobjecten. Het enkele betoog van de Heffingsambtenaar dat de aankoop van het extra stukje grond de aanbouw van een garage mogelijk heeft gemaakt, is daartoe niet voldoende.

4.5 Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar de door hem bepleite waarde niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.6 Belanghebbende stelt dat de waarde van de woning € 273.000 bedraagt. Tot steun voor zijn stelling heeft hij het hiervoor onder 2.3 vermelde taxatierapport ingebracht. Gelet op het vorenoverwogene onder 4.3 met betrekking tot het referentieobject c-straat 1, moet dit in het rapport opgenomen object buiten aanmerking blijven, nu de inhoud daarvan niet is komen vast te staan. Naar het oordeel van het Hof kunnen de objecten e-straat 1 en f-straat 1, gelet op het type, uiterlijk, bouwjaar en ligging, dienen als referentieobjecten. In het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport zijn de verschillen tussen de woning en deze referentieobjecten benoemd en is inzichtelijk gemaakt op welke wijze met deze verschillen rekening is gehouden. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof zijn stelling aannemelijk gemaakt.

4.7 Gelet op het vorenoverwogene zal het Hof dan ook de uitspraak van de Rechtbank vernietigen en de waarde verminderen tot € 273.000. Voorts zal het Hof de aanslag onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig verminderen.

5. Kosten

Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 218, ofwel op € 436 voor de bezwaarfase. Voor de behandeling van het beroep bedraagt de vergoeding 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 437, ofwel op € 874. Voor de behandeling van het hoger beroep bedraagt de vergoeding 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 437, ofwel op € 874.

Belanghebbende heeft verzocht de Heffingsambtenaar tevens te veroordelen in de vergoeding van de kosten van een taxatierapport, dat hij ten behoeve van de behandeling van het bezwaarschrift heeft laten opstellen door een deskundige. De kosten daarvan bedragen 5 uren à € 80, vermeerderd met 19% BTW en € 5,90 kadastrale kosten.

De Heffingsambtenaar heeft daartegenover aangevoerd dat een markttarief van € 40 à 50 tegenwoordig normaal is. Voorts bestaat in de bezwaarfase geen behoefte aan een taxatierapport. Het is dan ook niet redelijk dan al een dergelijk rapport te laten maken. Omdat de taxateur werkt op basis van ‘no cure no pay’, is hij niet onafhankelijk. Dat is in strijd met artikel 8:34 van de Awb. Daarom is de taxateur geen deskundige in de zin van het Besluit, aldus de Heffingsambtenaar.

Naar het oordeel van het Hof is het redelijk als een belanghebbende zich in een procedure over de waarde van een onroerende zaak laat bijstaan door een deskundige. Van een belastingplichtige kan immers niet worden verwacht dat hij over voldoende kennis beschikt op het terrein van de waardering van onroerende zaken om de Heffingsambtenaar, die zich wel van deskundige bijstand pleegt te voorzien, voldoende van repliek te dienen. Belanghebbende mocht er redelijkerwijs van uitgaan dat de taxateur een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beslissing van de Heffingsambtenaar (vergelijk ABRvS 15 augustus 2007, nr. 200608223/1, LJN BB1764, en CRvB 13 april 2005, nr. 03/6324 WAO e.a., LJN AT4323).

Het taxatierapport vermeldt dat de taxateur, F, in maart 1971 als makelaar-taxateur o.z. is beëdigd door de rechtbank te Almelo, dat hij is ingeschreven in het register van de Stichting VastgoedCert Kamer Wonen/MKB te Rotterdam en dat hij lid is van de NVM. Op grond daarvan moet naar ’s Hofs oordeel worden vermoed dat hij zijn werk als taxateur onafhankelijk verricht, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die op het tegendeel wijzen. De omstandigheid dat de taxateur werkt op basis van ‘no cure no pay’ is niet een zodanige uitzonderlijke omstandigheid.

Het Hof acht aannemelijk dat taxateurs als de onderhavige in het algemeen een uurtarief hanteren dat niet lager is dan € 80 exclusief omzetbelasting. De enkele niet nader onderbouwde stelling van de Heffingsambtenaar dat het markttarief tegenwoordig lager is, doet daaraan niet af.

Op grond van het vorenoverwogene zal het Hof de Heffingsambtenaar veroordelen tot vergoeding van de kosten van het taxatierapport van € 481,90. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt. De proceskosten komen daarmee op € 2.665,90.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep gegrond.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de vastgestelde waarde tot € 273.000;

- vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;

- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 2.665,90; en

- gelast de gemeente Hellendoorn het griffierecht ad (€ 41 + € 112 =) € 153 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.A.V. Boxem en J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 26 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 juni 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.