Home

Gerechtshof Arnhem, 04-09-2012, BX7255, 12-00075

Gerechtshof Arnhem, 04-09-2012, BX7255, 12-00075

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
4 september 2012
Datum publicatie
13 september 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BX7255
Zaaknummer
12-00075

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Bron van inkomen ? [productnaam]-activiteiten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 12/00075

uitspraakdatum: 4 september 2012

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 januari 2012, nummer AWB 11/1950, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.566 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.496.

1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 april 2011 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 3 januari 2012 ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 6 februari 2012, ingekomen bij het Hof op 13 februari 2012, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2012 te Arnhem. De zaken met de nummers 12/00075 en 12/00076 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is ter zitting verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door A. Namens de Inspecteur zijn verschenen B en C.

1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbendes echtgenote is in 1994 gestart met activiteiten voor D. Deze activiteiten bestaan onder andere uit de directe verkoop van D-producten aan eigen klanten en het opbouwen en onderhouden van een netwerk van subdistributeurs (hierna: de D-activiteiten).

2.2. Belanghebbende is met de D-activiteiten aangevangen in 2000. Deze activiteiten worden sindsdien uitgeoefend in een tussen belanghebbende en zijn echtgenote bestaande vennootschap onder firma (hierna: de vof).

2.3. Binnen de D-organisatie behoren belanghebbende en zijn echtgenote (hierna: belanghebbenden) tot het zogenoemde President’s Team.

2.4. In het onderhavige jaar 2009 hadden belanghebbenden een netwerk van 92 subdistributeurs opgebouwd. Binnen dit netwerk doen zich continu wijzigingen voor van toe- en uittredende subdistributeurs.

2.5. Tot de gedingstukken behoren passages uit het zogenoemde D Handboek. In dit handboek is – onder meer – het volgende vermeld:

“Een geweldige manier om geld te verdienen

U kunt het volgende verdienen:

Directe verkoopwinst (25%-50%)

•Winst uit directe verkopen aan klanten.

Dagelijkse groothandelwinst (tot 25%)

•Verschil tussen wat u voor producten betaalt en wat de Distributeurs in uw downline voor producten betalen.

Maandelijkse royalty-inkomen (tot 5%)

•Als Supervisor kunt u tot 5% verdienen van het organisatievolume van al uw Supervisors en drie niveaus van de downline.

Maandelijkse productiebonussen (2%, 4%, 6% of 7% over organisatievolume)

•Bonussen voor TAB Teamleden.

Jaarlijkse bonussen

•Beloning voor de best kwalificerende Distributeurs ter wereld.

Kwalificeer u voor jaarlijkse speciale vakanties en trainingsevenementen

•Beloning voor uitzonderlijke prestatie gedurende het jaar.

Plus: Andere speciale acties en bonussen gedurende het jaar!”

2.6. De vof heeft in 2009 de volgende omzetten gerealiseerd:

- directe verkopen D-producten € 55.404

- indirecte verkopen (bonussen/royalty’s voor verkopen door

subdistributeurs van vof) 155.647

- advertentieopbrengsten e.d. 41.773

- niet D gerelateerde inkomsten 23.412

- totaal 276.236

2.7. De opbrengst uit de directe verkopen betreft de verkoop van D-producten door belanghebbenden aan hun eigen klanten. Belanghebbenden zijn – voor het behoud van hun licentie – verplicht om aan minimaal tien klanten per maand te leveren. De verkochte producten worden door belanghebbenden direct ingekocht bij D.

2.8. Onder indirecte verkopen wordt verstaan de vergoeding die wordt ontvangen voor de door de subdistributeurs behaalde omzetten. Hiervoor ontvangen belanghebbenden royalty’s. De hoogte van de royalty’s wordt vastgesteld volgens het zogenoemde Multi Level Marketing (MLM)-concept van D. Belanghebbenden ontvangen de royalty’s op voorwaarde dat zij zelf in de voorafgaande maand aan minimaal tien klanten een product hebben verkocht (de 10-klantenregel) en op voorwaarde dat minstens 70 percent van de ingekochte producten wordt verkocht aan eigen klanten of subdistributeurs (de 70%-regel).

2.9. Belanghebbendes echtgenote heeft met de D-activiteiten vanaf 1997 jaarlijks uitsluitend positieve resultaten behaald. Belanghebbende heeft vanaf 2000 – het jaar waarin hij is aangevangen met de D-activiteiten – uitsluitend positieve resultaten behaald.

2.10. De vof heeft de afgelopen jaren de volgende winsten gerealiseerd:

2004 € 108.060

2005 € 196.687

2006 € 130.570

2007 € 118.998

2008 € 154.339

2009 € 179.751

2.11. Belanghebbenden hebben tot en met 2009 de resultaten uit de D-activiteiten in de aangiften IB/PV aangegeven als winst uit onderneming.

2.12. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de aangiften gevolgd. Tegen de aanslagen IB/PV 2009 hebben belanghebbenden bezwaar gemaakt.

2.13. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de met de D-activiteiten gerealiseerde opbrengst niet speculatief van aard is en dat mitsdien deze activiteiten een bron van inkomen vormen. In dat verband heeft de Rechtbank overwogen dat de inkomsten uit directe verkoop grotendeels afhankelijk zijn van de inspanningen van belanghebbenden en dat gelet op de hoogte van de inkomsten redelijkerwijs verwacht kan worden dat met de directe verkoop een voordeel zou worden behaald. Met betrekking tot de indirecte verkopen (royalty’s) acht de Rechtbank van belang dat een groot netwerk van subdistributeurs is opgebouwd, en dat ook in zoverre de inspanningen van belanghebbenden hebben geleid tot de royalty-inkomsten.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de voordelen uit de D-activiteiten, te weten de resultaten uit de directe verkoop ten bedrage van (de helft van) € 55.404 en uit de indirecte verkoop (royalty’s) ten bedrage van (de helft van) € 155.647, als winst uit onderneming in aanmerking genomen dienen te worden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze activiteiten van belanghebbenden in het jaar 2009 een bron van inkomen vormen. In dat verband is tussen partijen in geschil of de activiteiten van belanghebbenden speculatief van aard zijn en of sprake is van een (objectieve) voordeelsverwachting. Belanghebbenden beantwoorden de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Bij een bevestigende beantwoording van de bronvraag is tussen partijen niet in geschil dat de voordelen uit de D-activiteiten tot de winst uit onderneming moeten worden gerekend.

3.3. Belanghebbenden concluderen primair tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning met (de helft van) de resultaten uit de D-activiteiten, ofwel met een bedrag van € 105.525. Subsidiair concluderen belanghebbenden tot vermindering van het belastbaar inkomen met (de helft van) het resultaat uit de indirecte verkopen (royalty’s), ofwel met een bedrag van € 77.823. Dat de advertentieopbrengsten van € 41.773 en het resultaat uit de niet D-activiteiten van € 23.412 belast zijn, wordt door belanghebbenden niet betwist.

3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Een voordeel kan slechts inkomen zijn indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 3 maart 1954, nr. 11.683, LJN AY2826,

BNB 1954/125 en HR 1 februari 2002, nr. 36.238, LJN AD8763, BNB 2002/128) worden als uitgangspunt de volgende drie algemene voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: deelname aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs – in de toekomst – kan worden behaald. Anders dan belanghebbenden hebben gesteld, kan de vraag of de D-activiteiten speculatief van aard zijn niet los worden gezien van de vraag of met deze activiteiten (objectief) voordeel kon worden verwacht.

4.2. Aldus bezien is tussen partijen uitsluitend in geschil of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.

4.3. De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vgl. HR 24 juni 2011, nr. 10/01299, LJN BP5707, BNB 2011/246). Deze beoordeling vindt plaats voor elk jaar waarin bepaalde activiteiten worden verricht en niet slechts bij de aanvang van die activiteiten.

4.4. Feitelijk staat vast dat de D-activiteiten vanaf 1997 jaarlijks steeds tot positieve resultaten hebben geleid en in de jaren vanaf 2004 zelfs tot aanzienlijke positieve resultaten (zie 2.9 en 2.10). Daarbij komt dat belanghebbenden aanzienlijke arbeidsinspanningen hebben geleverd en moeten blijven leveren om deze positieve resultaten te realiseren. Zo kunnen alleen door de inspanningen van belanghebbenden de D-producten worden verkocht en het netwerk van subdistributeurs worden opgebouwd en onderhouden. Deze aanzienlijke inspanningen vormen naar het oordeel van het Hof een verklarende factor voor de positieve resultaten. Anders dan belanghebbenden betogen, hadden zij derhalve in het onderhavige jaar meer dan een louter speculatief uitzicht op het behalen van positieve resultaten.

4.5. In aanmerking genomen dat belanghebbenden met de D-activiteiten in voorgaande jaren reeds aanzienlijke positieve resultaten hebben gerealiseerd, en gelet op de aanzienlijke inspanningen die belanghebbenden daarvoor – ook in 2009 – hebben geleverd, kan in het onderhavige jaar 2009 redelijkerwijs worden verwacht dat de D-activiteiten van belanghebbenden ook in de toekomst tot positieve resultaten zouden leiden. Deze activiteiten vormen derhalve een bron van inkomen. In dat geval is niet in geschil dat de voordelen uit de D-activiteiten tot de winst uit onderneming dienen te worden gerekend.

Slotsom

Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen.

5. Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en

mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2012.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (A.J.H. van Suilen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 4 september 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.