Home

Gerechtshof Arnhem, 02-10-2012, BX9654, 11/00818 en 11/00819

Gerechtshof Arnhem, 02-10-2012, BX9654, 11/00818 en 11/00819

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
2 oktober 2012
Datum publicatie
10 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BX9654
Zaaknummer
11/00818 en 11/00819

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Bezwaar tegen navorderingsaanslagen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 11/00818 en 11/00819

uitspraakdatum: 2 oktober 2012

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 november 2011, nummers AWB 11/1954 en AWB 11/1955, in het geding tussen de Inspecteur en

de erven van X (hierna: belanghebbenden)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan X (hierna: erflater) is voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een te betalen bedrag van € 468.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 216.637.

1.2 Aan erflater is tevens voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting opgelegd naar een te betalen bedrag van € 86.956. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 37.426.

1.3 Op de bezwaarschriften heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.4 Tegen die uitspraken op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 15 november 2011 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraken op de bezwaren te doen.

1.5 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

Belanghebbenden hebben verweerschriften ingediend.

1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.

1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2012 te Arnhem. Daarbij zijn de gemachtigden van belanghebbenden alsmede de Inspecteur verschenen en gehoord. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De feiten

2.1 De (onderhavige) navorderingsaanslagen zijn gedagtekend 30 november 2010.

2.2 De gemachtigde heeft op 22 december 2010 een envelop verzonden aan de Belastingdienst/P (hierna: kantoor P), Postbus 001, 0001AA P. Op de ‘Handtekening Retourkaart’ staan twee stempels. De eerste stempel is van TNT post, filiaal a-straat te P en met de datum 23 december 2010. De tweede stempel is van koeriersdienst A te Q, ongedateerd en als ontvanger betiteld. De ‘Handtekening Retourkaart’ is op 24 december 2010 door de gemachtigde terugontvangen.

2.3 De Belastingdienstregio Rivierenland heeft haar werkwijze met betrekking tot ingekomen post eind 2010 veranderd. Dit brengt voor het onderhavige geval mee dat de op het postbusadres van kantoor P ingekomen post, eerst van daaruit naar het kantoor Arnhem van de Belastingdienst/Rivierenland wordt verzonden en aldaar wordt verdeeld over en toegezonden aan de diverse kantoren – waaronder P – binnen de regio.

2.4 De gemachtigde heeft bij brief van 18 maart 2011 de Inspecteur schriftelijk laten weten dat hij voortaan verbonden is aan een ander advieskantoor en daarbij een afschrift van een brief van 22 december 2010, inhoudende bezwaren tegen de aanslagen, meegezonden. Deze brief is op 21 maart 2011 door de Inspecteur ontvangen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. De Inspecteur stelt in dat verband dat door hem van belanghebbenden geen andere bezwaarschriften zijn ontvangen dan de door hem op 21 maart 2011 ontvangen brief.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbenden concluderen tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan (artikel 22j, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Bekendmaking van een besluit geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). De bezwaartermijn eindigde in het onderhavige geval op 11 januari 2011.

4.2 Het Hof stelt voorop dat belanghebbenden aannemelijk dienen te maken dat de bezwaren tijdig zijn ingediend (vgl. HR 20 december 2000, nr. 35708, LJN AA9091, BNB 2001/72). Het Hof merkt hierbij nog op dat indien de bezwaren naar het juiste (postbus)adres zijn verzonden, dat het vermoeden rechtvaardigt van ontvangst van de bezwaren op dat adres (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41882, LJN AZ4416, BNB 2007/112 en HR 11 mei 2012, nr. 10/02953, LJN BU8914, NTFR 2012/1702).

4.3 De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat op 23 december

2010 op het postbusadres van kantoor P, welke postbus zich bevond op het kantoor van TNT post, filiaal a-straat te P, een envelop van de gemachtigde is ingekomen. Omdat – aldus de Inspecteur – deze hem nimmer heeft bereikt, weet hij niet wat de inhoud was van deze envelop. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat hij vermoedt dat in de betreffende envelop een reactie zat op de onderhavige navorderingsaanslagen.

4.4 Op grond van de onder 2.2 en 2.3 vermelde feiten, met name de omstandigheid dat de ‘Handtekening Retourkaart’ op 24 december 2010 door de gemachtigde is terugontvangen en is vastgeniet aan een kopie van de in 2.4 van deze uitspraak vermelde brief van 22 december 2010 acht het Hof het aannemelijk dat bedoelde envelop deze brief van 22 december 2010 bevatte.

4.5 De Inspecteur heeft gesteld dat de brief van belanghebbende van 22 december 2010 hem nimmer heeft bereikt. Nu deze brief op het juiste postbusadres van kantoor P is ingekomen, zijn de bezwaarschriften van belanghebbenden naar het oordeel van het Hof tijdig ingediend. De omstandigheid dat er na de ontvangst van de bezwaarschriften – mogelijk door de reorganisatie van de werkwijze in de postverwerking – iets mis is gegaan, komt voor rekening van de Inspecteur.

De Inspecteur heeft de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het hoger beroep hebben moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 874 (1 punt voor het indienen van de verweerschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 874; en

– bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 454.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. M.C.M. de Kroon, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 2 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (B.F.A. van Huijgevoort)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 oktober 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.