Gerechtshof Arnhem, 06-11-2012, BY3458, 12-00354
Gerechtshof Arnhem, 06-11-2012, BY3458, 12-00354
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 6 november 2012
- Datum publicatie
- 19 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2012:BY3458
- Zaaknummer
- 12-00354
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting.
Overschrijding bezwaartermijn. Verschoonbaarheid.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 12/00354
uitspraakdatum: 6 november 2012
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 juni 2012, nummer AWB 11/4794, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op of omstreeks 15 mei 1995 op aangifte ƒ 30.000 (€ 13.613) aan overdrachtsbelasting voldaan.
1.2. Het door belanghebbende en zijn echtgenote tegen dit op aangifte voldane bedrag gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.3. Tegen die uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 juni 2012 ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6. Partijen hebben het Hof toestemming verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Daarop heeft het Hof het onderzoek op de voet van artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gesloten.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben bij notariële akte van levering van 15 mei 1995 de eigendom verkregen van een woonhuis met ondergrond, erf en tuin, gelegen aan de a-straat 1 te Z (hierna: het pand) en een perceel weiland. Het pand is ingeschreven in het Register van Beschermde Monumenten in de zin van artikel 10 van de Monumentenwet 1988. Ter zake van de verkrijging is ƒ 30.000 (€ 13.613) aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Bij de aangifte overdrachtsbelasting is geen beroep gedaan op de vrijstelling opgenomen in artikel 15, lid 1, aanhef en letter p, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR), inhoudende dat is vrijgesteld van overdrachtsbelasting de verkrijging van monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 door in Nederland gevestigde rechtspersonen welke naar het oordeel van Onze Minister hoofdzakelijk de instandhouding van dergelijke monumenten ten doel hebben.
2.2. Het gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft op 1 mei 2009, nr. BK-07/00421, LJN BI3637, geoordeeld dat artikel 15, lid 1, aanhef en letter p, van de WBR, gelet op de ratio daarvan, ten onrechte alleen geldt voor rechtspersonen en dat de vrijstelling ook dient te gelden voor natuurlijke personen. De staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens bij Besluit van 10 juni 2009, nr. CPP2009/1076M, V-N 2009/31.16, meegedeeld zich neer te leggen bij dit oordeel en heeft als beleid geformuleerd dat de vrijstelling met terugwerkende kracht tot 1 mei 2009 ook geldt voor natuurlijke personen. In genoemd Besluit is tevens vermeld dat niet wordt teruggekomen op voldoeningen op aangifte die vóór 1 mei 2009 onherroepelijk zijn komen vast te staan.
2.3. Belanghebbende heeft op z’n vroegst op 4 oktober 2010 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van het pand.
2.4. Bij uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2011 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is of de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Bij ontkennende beantwoording is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een teruggave van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting.
3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift ruimschoots na het verstrijken van de bij artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn van zes weken is ingediend. De vraag is dan of – gelet op het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb – de ter zake van de termijnoverschrijding uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege had dienen te blijven omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende betoogt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat (i) belastingplichtigen ervan uit moeten kunnen gaan dat de wetgever in voorkomende gevallen een fatsoenlijke overgangsregeling treft, zodat het niet altijd nodig is om meteen een rechtsmiddel in te stellen, (ii) er van begin af aan sprake is geweest van strijd met de Grondwet en internationale verdragen en (iii) de terugwerkende kracht niet is gebaseerd op een afweging van de wetgever in formele zin.
4.2. Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan de te late indiening van een bezwaarschrift onder omstandigheden verschoonbaar zijn; gelet op haar wetsgeschiedenis ziet deze bepaling op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Vaststaat dat in het onderhavige geval belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke termijn bezwaar te maken, maar dat hij dit heeft nagelaten omdat hij daartoe (binnen de bezwaartermijn) geen reden had. Een nadien opgekomen reden kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt (vgl. onder meer HR 11 juni 2004, nr. 39.009, LJN AP1368, BNB 2004/293). Deze conclusie heeft ook te gelden in gevallen waarin, zoals te dezen, door een na het verstrijken van de bezwaartermijn gewezen rechterlijke uitspraak duidelijk wordt dat de belastingheffing heeft plaatsgevonden in strijd met het recht (vgl. HR 8 februari 2002, nr. 36.659, LJN AD9094, BNB 2002/105). De omstandigheid dat het gerechtshof te ‘s-Gravenhage in de uitspraak waarnaar belanghebbende verwijst, heeft geoordeeld dat de onderhavige wettelijke regeling tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling leidt, leidt niet tot een ander oordeel. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie rechtvaardigen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.3. De Rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 6 november 2012 in het openbaar uitgesproken op
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.