Gerechtshof Den Haag, 10-07-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2603, 200.092.564/01
Gerechtshof Den Haag, 10-07-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2603, 200.092.564/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 juli 2013
- Datum publicatie
- 17 september 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:2603
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3462, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 200.092.564/01
Inhoudsindicatie
rol deskundige/schikking; terugkomen op eerdere beslissing; vergoedingsrecht/nevenvordering; zie ook ECLI:NL:GHSGR:2013:BY0223
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 juli 2013
Zaaknummer : 200.092.564/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 07-1054
[appellant],
wonende te [gemeente],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Ch.L. van den Puttelaar te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [gemeente],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M.T. van Ruitenbeek-de Bekker te Den Haag.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het procesverloop in hoger beroep naar zijn tussenbeschikkingen van 18 januari 2012 en 18 juli 2012, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij de beschikking van 18 januari 2012 is onder meer bepaald dat partijen zich binnen zes weken na datum van de beschikking kunnen uitlaten omtrent de waarde van het maatschapsaandeel van de vrouw in [naam onderneming]. Voorts dienen partijen zich uit te laten of één of drie deskundigen moeten worden benoemd. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de beschikking van 18 juli 2012 is benoemd tot deskundige de heer W.J. van der Veer MSc MiF AA RV (hierna: de deskundige). De zaak is pro forma aangehouden tot 25 augustus 2012 tot een nader te bepalen zitting. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 10 september 2012 een brief van 7 september 2012 met bijlagen;
- op 18 oktober 2012 een faxbericht met bijlage;
- op 28 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 7 maart 2013 een faxbericht met bijlage.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 8 maart 2013 voortgezet, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Ter zitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en door zijn accountant de heer M.M. van der Staak AA;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door haar accountant de heer A.M. Ruigrok AA;
- de deskundige.
Na de zitting zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- van de zijde van de deskundige op 29 maart 2013 een brief van 28 maart 2013 met bijlage;
- van de zijde van de vrouw op 9 en 12 april 2013 faxberichten;
- van de zijde van de man op 11 april 2013 een faxbericht.
Bij het hof is op 30 mei 2013 de declaratie van de deskundige bij het hof ingekomen.
Partijen zijn op 27 juni 2013 in de gelegenheid gesteld om op de declaratie te reageren.
Van de zijde van de vrouw is op 1 juli 2013 een reactie bij het hof ingekomen en van de zijde van de man is geen reactie binnen de gestelde termijn ontvangen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Maatschap [naam onderneming]
Bij deskundigenbericht van 28 maart 2013 heeft de deskundige aan het hof medegedeeld dat hij met de partijdeskundigen overeenstemming heeft weten te bereiken over de waarde van het maatschapsaandeel [naam onderneming].
Naar de toestand per 1 januari 2006 is de waarde van het maatschapsaandeel vastgesteld op een bedrag van € 59.000,-.
Bij de bepaling van de omvang van de verrekeningsvordering dient een bedrag van€ 59.000,- in aanmerking te worden genomen.
Onderneming [naam]
De vrouw stelt dat rechtsoverweging 10 van de beschikking van 18 januari 2012 van het hof onduidelijk is.
De vrouw stelt dat de huurwaarde van de panden € 134.250,- bedraagt. Als deze huurwaarde wordt vermenigvuldigd met een factor 11.6 komt daar een waarde uit van€ 1.557.300,-.
In haar brief van 9 april 2013 stelt de vrouw dat zij nimmer heeft aangegeven dat zij een kapitalisatiefactor heeft gehanteerd van 13,2. Er is zijdens de vrouw alleen een waarde genoemd van € 1.566.495,-.
De man erkent in zijn brief dat de kapitalisatiefactor die het hof heeft gehanteerd niet helder is.
In zijn appelschrift is de man uitgegaan van een waarde van de panden van € 1.342.500,-.
Het hof overweegt als volgt. Bij de waardering van de “onderneming [naam]” heeft het hof willen komen tot een middeling van de wensen van partijen met betrekking tot de waarde.
Bij de berekening is het hof uitgegaan van een huurwaarde van € 118.673,86 en niet van € 134.250,-. Uitgaande van een huurwaarde van € 118.673,86 en een kapitaalsfactor van 11,6 is het hof op een waarde uitgekomen van € 1.376.616,70.
Nu het hof een verkeerde huurwaarde in de berekening heeft betrokken, dient het hof terug te komen op de berekende waarde van de panden welke waarde is terug te vinden in de waarde van de onderneming.
In het kader van de waardevaststelling van de panden partijen genoegzaam bekend, acht het hof het redelijk en billijk om te komen tot een middeling van de door de man gestelde waarde van € 1.342.000,- en de door de vrouw gestelde waarde van € 1.566.495,- hetgeen resulteert in een te verrekenen vermogenswaarde van € 1.454.247,50.