Home

Hoge Raad, 28-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3462, 13/04874

Hoge Raad, 28-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3462, 13/04874

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 november 2014
Datum publicatie
28 november 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:3462
Formele relaties
Zaaknummer
13/04874
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Huwelijksgoederenrecht. Vermogensrechtelijke afwikkeling na echtscheiding. Waarderingsmethode van in het kader van een onderneming gebruikte onroerende zaken. Waardering belastinglatentie in verband met stille reserves. Onbegrijpelijk oordeel? Kennelijke vergissing. Mogelijkheid van verzoek als bedoeld in art. 31 Rv staat niet aan cassatie in de weg; HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:38, NJ 2013/521.

Uitspraak

28 november 2014

Eerste Kamer

nr. 13/04874

LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[de vrouw],wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. M.E. Bruning,

t e g e n

[de man],wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikkingen in de zaak 282285 FA RK 07-1054 van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 februari 2008, 24 juni 2008, en 24 mei 2011;

b. de beschikkingen in de zaak 200.092.564/01 van het gerechtshof Den Haag van 18 januari 2012, 18 juli 2012 en 10 juli 2013.

De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld en tevens verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep, voor zover gericht tegen de tussenbeschikking van het hof van 18 juli 2012. De vrouw heeft een aanvullend beroepschrift in cassatie ingediend en een verweerschrift in het (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep.

Het cassatierekest, het aanvullend cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt in het principaal cassatieberoep en in het incidenteel cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing.

De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 3 oktober 2014 op die conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Partijen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden.In de notariële akte van 16 december 1983 wordt, voor zover in cassatie van belang, bepaald:

“Artikel 8

1. De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hun inkomen in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor gemeenschappelijke huishouding samen te voegen ter verdeling bij helfte.

2. De deling heeft plaats doordat de ene echtgenoot aan de andere een bedrag uitkeert, zo, dat ieder van hen de helft geniet van de door de samenvoeging ontstane som.”

(ii) Partijen hebben nimmer uitvoering gegeven aan de in deze bepaling opgenomen verplichting tot verrekening.

(iii) De man is zelfstandig ondernemer. Hij geniet inkomsten uit zijn eigen onderneming, de eenmanszaak [A] (hierna: de onderneming). Vanuit deze onderneming exploiteert en onderhoudt de man onroerend goed (hierna: de panden).

(iv) In 1993 heeft de vader van de vrouw aan haar een derde van het aankoopbedrag van snackbar [B] geschonken. In 1995 is de snackbar verkocht voor ƒ 300.000,--. Een derde van dit bedrag, dus ƒ 100.000,-- (€ 45.378,--), kwam toe aan de vrouw. Het bedrag is op een gemeenschappelijke rekening van partijen gestort.

(v) De voormalige echtelijke woning (hierna: de echtelijke woning), is aangeschaft voor ƒ 650.000,-- (€ 294.957,--).

(vi) Ter financiering van de aankoop van deze woning hebben partijen een hypothecaire geldlening afgesloten van ƒ 300.000,-- (€ 136.134,--) en uit overgespaarde inkomsten een bedrag geïnvesteerd van ƒ 300.000,-- (€ 136.134,--). Tussen partijen is in geschil of het resterende bedrag van ƒ 50.000,-- (€ 22.689,--) is gefinancierd met de helft van het onder (iv) genoemde schenkingsbedrag, dan wel door aanwending van overgespaarde inkomsten van partijen.

(vii) De vrouw vormt met haar twee zusters en haar vader de maatschap [B] (exploitatie snackbar [C]), op het vermogen waarvan zij jegens de overige deelgenoten een aanspraak heeft ter grootte van 1/4. Tussen partijen is in geschil of zij deze aanspraak heeft verkregen door belegging van het resterende bedrag van ƒ 50.000,-- (€ 22.689,--) van de onder (iv) genoemde schenking dan wel of sprake is geweest van een gezamenlijke investering.

3.2.1

In dit geding hebben partijen in verband met de beëindiging van hun huwelijk over en weer de vermogensrechtelijke afwikkeling daarvan gevorderd overeenkomstig het in de huwelijkse voorwaarden bepaalde. Na bij een tussenbeschikking te hebben bepaald dat voor die afwikkeling moet worden uitgegaan van de peildatum van 1 januari 2006 – welke beslissing in het daartegen ingestelde hoger beroep is bekrachtigd – heeft de rechtbank bij eindbeschikking bepaald dat de man uit dien hoofde een bedrag van € 7.450,-- aan de vrouw dient te betalen en het meer of anders verzochte afgewezen.

3.2.2

Het hof heeft op het principale beroep van de man en het incidentele beroep van de vrouw de eindbeschikking van de rechtbank vernietigd en voor zover in cassatie van belang:

- de waarde van de onroerende zaken van de onderneming bepaald op een bedrag van € 1.454.247,50 waarop de man een schuld van € 22.695,-- in mindering mag brengen, en de belastingclaim op de boekwinst ter zake van de in de onderneming van de man aanwezige stille reserves bepaald op 52% te berekenen over € 477.232,--;

- bepaald dat de belastingclaim op de fiscale oudedagsreserve (FOR) moet worden meegenomen tegen 52%, evenals de belastingclaim over de lijfrentepolissen;

- de waarde van de voormalige echtelijke woning bepaald op een bedrag van € 816.000,-- en

- bepaald dat het maatschapsvermogen van [B] voor een bedrag van € 59.000,-- tot het te verrekenen vermogen behoort.

4 Beoordeling van het middel in het principale beroep

5 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

6 Beslissing