Gerechtshof Den Haag, 30-01-2013, BZ2842, BK-11-00240
Gerechtshof Den Haag, 30-01-2013, BZ2842, BK-11-00240
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 januari 2013
- Datum publicatie
- 1 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ2842
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:386
- Zaaknummer
- BK-11-00240
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. In geschil is de hoogte van de aanslag. Belanghebbende stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met aftrekposten ter zake van de eigen woning en buitengewone uitgaven wegens ziekte.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
Nummer BK-11/00240
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer d.d. 30 januari 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de Belastingdienst Rijnmond, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 23 februari 2011, nr. AWB 10/2430 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikkingen.
Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.772 (aanslagnummer [xxxx.xx.xxx.xxx]), alsmede gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 794. Voorts is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 1.214.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikkingen. De Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.982, de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 226, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij het Gerechtshof ingediend. De griffier heeft een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 9 januari 2013, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staan in hoger beroep de navolgende feiten vast. Daarbij gaat het Hof uit van de hierna vermelde door de rechtbank vastgestelde feiten waarbij belanghebbende als ‘eiseres’ en de Inspecteur als ‘verweerder’ is omschreven.
“3.1. Eiseres heeft, ook nadat zij daartoe was gemaand, geen aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor 2006 ingediend. Met dagtekening 3 november 2009 is aan eiseres de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor 2006 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.772. Tegelijk met de aanslag is aan eiseres een verzuimboete opgelegd van € 794. Voorts is aan eiseres € 1.214 aan heffingsrente in rekening gebracht.
3.2. Bij brief, bij verweerder binnengekomen op 15 december 2009, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen voormelde aanslag. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar afgewezen.
3.3. Bij brief van 6 april 2010, door de rechtbank ontvangen op 8 april 2010, heeft eiseres tegen die uitspraak beroep ingesteld. Eiseres heeft vervolgens op 6 augustus 2010 alsnog een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor 2006 ingediend. Volgens deze aangifte heeft eiseres in 2006 de volgende inkomsten en aftrekposten:
Inkomsten uit tegenwoordige arbeid 6.449
Inkomsten uit vroegere arbeid 14.953
Af: inkomsten uit eigen woning 9.260
Af: scholingsuitgaven 714
Af: buitengewone uitgaven 4.999
Belastbaar inkomen uit werk en woning 6.429”
3.2. Voorts heeft het Hof nog de volgende feiten vastgesteld.
3.2.1..Belanghebbende is blijkens de aantekeningen in het dossier door een medewerker van de administratie van het Hof op 27 november 2012, 28 november 2012, 29 november 2012 en 30 november 2012 tevergeefs telefonisch benaderd om een datum voor een zitting te bepalen.
3.2.2. Belanghebbende heeft bij brief van 6 januari 2013, ingekomen op 8 januari 2013, aan het Hof bericht dat zij de uitnodiging op 2 januari 2013 heeft ontvangen, nooit akkoord is gegaan met de zittingsdatum en geen kennisgeving van een aangetekende zending heeft ontvangen. Vervolgens heeft zij verzocht om uitstel van de zitting. Op verzoek van de voorzitter heeft een medewerker van de administratie belanghebbende op 8 januari 2013 telefonisch bericht dat geen uitstel van de mondelinge behandeling is verleend en dat de zitting doorgang zal vinden.
3.2.3. Belanghebbende is bij aangetekende brief […], verzonden op 3 december 2012 aan [X] op het adres, [adres], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 28 december 2012 is de enveloppe waarin de vorenbedoelde brief is verzonden ongeopend ter griffie terugontvangen. Op de website van Post NL is vermeld bij de zending met dit nummer dat een medewerker van Post NL op 4 december 2012 op het eerdervermelde adres geen gehoor heeft gekregen, dat hij toen aldaar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief tot 27 december 2012 op het postkantoor […] kon worden afgehaald, dat de brief niet op dat postkantoor is afgehaald en dat Post NL op 27 december 2012 de enveloppe heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier van het Hof. Blijkens door de griffier bij de gemeentelijke basisadministratie ingewonnen inlichtingen staat belanghebbende sinds 18 juni 2002 ingeschreven op het eerdervermelde adres. Vervolgens heeft de griffier de brief per gewone post op 28 december 2012 verzonden naar dat adres.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is de hoogte van de aanslag. Belanghebbende stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met aftrekposten ter zake van de eigen woning en buitengewone uitgaven wegens ziekte.
4.2. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld – zakelijk weergegeven – dat er meer kosten van de eigen woning in aftrek moeten worden toegelaten. Voorts heeft zij meer ziektekosten gehad dan in aanmerking zijn genomen. Zij voert aan dat zij een hoge bloeddruk heeft die in de familie veelvuldig voorkomt en dat zij daartoe een natriumbeperkt dieet moet volgen. De arts is hiervan op de hoogte maar weigert echter een zodanige verklaring af te geven.
Ook verkeert zij in bewijsnood doordat zij in 2008 een overstroming heeft gehad waardoor veel stukken verloren zijn gegaan.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.429.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep van belang – het volgende overwogen. Daarbij dient onder ‘eiseres’ te worden verstaan belanghebbende, en onder ‘verweerder’ de Inspecteur:
“3.5. Nu verweerder zich in beroep op het standpunt stelt dat het belastbare inkomen dient te worden verminderd tot € 10.982 is het beroep in zoverre gegrond. Tussen partijen is evenwel nog in geschil of eiseres recht heeft op een hogere aftrek van kosten voor de eigen woning en of eiseres recht heeft op een hogere aftrek van buitengewone uitgaven.
3.6. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 9.260 als rente van schulden en kosten van geldleningen voor de eigen woning op haar inkomen uit werk en woning in aftrek gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in 2006 een bedrag van € 10.010 aan rente heeft betaald op de hypothecaire geldlening die is aangegaan voor de eigen woning. Het is aan eiseres, die immers een hogere aftrek claimt, om aannemelijk te maken dat zij in 2006 een hoger bedrag heeft betaald aan renten van schulden en kosten van geldleningen aangegaan voor verwerving, dan wel onderhoud en/of verbetering van de eigen woning. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Tijdens de bespreking met verweerder op 20 mei 2010 heeft eiseres een doorlopend krediet bij VISA ter sprake gebracht. Dit krediet zou zijn ontstaan door opnames en betalingen in verband met onderhoud en/of verbetering van de eigen woning. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.123 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) worden kosten voor verbetering of onderhoud van de woning slechts in aanmerking worden genomen voor zover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven. Eiseres heeft geen enkel schriftelijk bewijs van onderhoud en/of verbetering van de eigen woning overgelegd.
3.7. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 4.999 als buitengewone uitgaven op haar inkomen uit werk en woning in mindering gebracht. Verweerder stelt zich in beroep nader op het standpunt dat een bedrag van € 4.206 als buitengewone uitgaven in aftrek mag worden gebracht. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op een hogere aftrekpost. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd.
3.8. Eiseres heeft in haar aangifte onder meer aftrek geclaimd van uitgaven voor een natriumbeperkt dieet. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, letter c van de Wet IB 2001 worden als uitgaven wegens ziekte aangemerkt extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet indien zij meer bedragen dan € 113. Eiseres heeft tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij op medisch voorschrift een natriumbeperkt dieet heeft gevolgd. Eiseres heeft hiervoor geen enkel bewijs overgelegd.
3.9. Op grond van het bepaalde in artikel 6.24 van de Wet IB 2001 (tekst 2006) kan het bedrag aan uitgaven gedaan voor – voor zover hier van belang – een dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, letter c van de Wet worden verhoogd met 113%. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op medisch voorschrift een natriumbeperkt dieet heeft gevolgd, komen de uitgaven voor dat dieet niet in aanmerking voor toepassing van de voormelde verhoging. Verweerder heeft de verhoging dan ook terecht vastgesteld op 113% van € 1.476 (= € 1.668).
3.10. Met betrekking tot de aan eiseres opgelegde verzuimboete overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft onweersproken gesteld dat aan eiseres een aangiftebiljet inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2006 is uitgereikt, dat er een aanmaning is verstuurd en dat eiseres de aangifte voor het jaar 2006 niet binnen de door hem gestelde termijn heeft ingediend. Hieruit volgt dat eiseres niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aangifte heeft gedaan.
Te dier zake heeft ver weerder op grond van artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuimboete opgelegd van € 794, naar een vierde verzuim. Verweerder heeft zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat de verzuimboete dient te worden verminderd tot € 226 op grond van het per 1 juli 2009 in werking getreden herziene boetebeleid. De rechtbank acht dit juist en sluit zich hierbij aan. Feiten of omstandigheden die aanleiding kunnen geven om de boete verder te verlagen zijn gesteld noch gebleken.
3.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.”
Beoordeling van het hoger beroep
Processueel
7.1.Het Hof is van oordeel dat de door belanghebbende aangevoerde gronden om tot uitstel van de mondelinge behandeling te komen dienen te worden afgewezen. Belanghebbende is meermalen benaderd om een geschikte zittingsdatum te vinden maar heeft daarop nimmer inhoudelijk gereageerd. Daarop is besloten om een zittingsdatum te bepalen zonder nader overleg met belanghebbende. Geen rechtsregel verplicht het Hof een zittingsdatum slechts vast te stellen indien en voorzover belanghebbende vooraf met die datum heeft ingestemd.
7.2. Het Hof acht – gelet op de door Post NL verstrekte gegevens – aannemelijk dat de uitnodiging om ter zitting aanwezig te zijn in de vorm van een aangetekende brief aan haar woonadres is aangeboden en dat een bericht daarvan is achtergelaten met vermelding van de plaats waar het aangeboden stuk kon worden opgehaald. Na terugkomst van de oproeping is het stuk door middel van de reguliere postbezorging aan belanghebbende gezonden en heeft zij deze ook ontvangen. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende op de voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Tevens staat vast dat de uitnodiging tijdig op het woonadres van belanghebbende is aangeboden. Het niet op de daartoe aangewezen plaats afhalen van een poststuk komt voor risico van de geadresseerde.
7.3. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent het toezenden van nadere stukken om haar standpunt te onderbouwen maakt het oordeel betreffende het afwijzen van het verzoek niet anders. Immers in die omstandigheid is geen grond gelegen om niet ter zitting in persoon te verschijnen.
Inhoudelijk
7.4. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven en maakt dat oordeel tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof nog het volgende.
7.5. Belanghebbende heeft in haar hogerberoepschrift geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangedragen dan zij reeds voor de rechtbank heeft gedaan. Voorts heeft zij geen nieuwe of aanvullende bewijsstukken ter zake van de (rente en overige) kosten van de eigen woning en ook niet betreffende de door haar gestelde ziektekosten overgelegd. De stelling dat zij in 2008 is getroffen door een overstroming is door haar op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Evenmin is op andere wijze aannemelijk gemaakt dat ten onrechte de in geschil zijnde aftrekken niet zijn verleend. Daarbij merkt het Hof op dat belanghebbende ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om bewijs bij te brengen, zeker nadat de rechtbank haar heeft gewezen op het niet voldoende onderbouwen van de gevraagde aftrekken. Voorts heeft belanghebbende niet nader gespecificeerd in welke vorm en op welke geschilpunten de door haar in het vooruitzicht gestelde bewijsstukken betrekking hebben.
7.6. Gelet op het vorenoverwogene moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis en mr. T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 30 januari 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.