Gerechtshof Den Haag, 01-03-2013, BZ2906, BK-11/00423
Gerechtshof Den Haag, 01-03-2013, BZ2906, BK-11/00423
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 maart 2013
- Datum publicatie
- 4 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ2906
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9181, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-11/00423
Inhoudsindicatie
Loonheffingen. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de inspecteur terecht de bedragen van € 10.460 en € 7.180 heeft nageheven.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-11/00423
Uitspraak van 1 maart 2013
in het geding tussen:
[X] B.V., statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Haaglanden (kantoor [P]), de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2011, nummer AWB 10/7249 LB, LJN BQ9181, betreffende de hierna genoemde naheffingsaanslag en beschikkingen.
Naheffingsaanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende zijn over het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 30 december 2007 een naheffingsaanslag in de loonheffingen van € 49.699 en bij beschikking een boete van € 6.747 opgelegd. Bij beschikking is € 4.216 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 298 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 454 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 oktober 2012, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende exploiteert een uitzendbureau in de tuinbouw- en de zuivelbranche en werkt vooral met Poolse uitzendkrachten.
3.2. Belanghebbende biedt haar buitenlandse werknemers een collectieve ziektekostenverzekering aan. Door invulling en ondertekening van het formulier AANMELDINGSFORMULIER ZORGVERZEKERING is iedere werknemer verzekerde ter zake van die verzekering en weet de werknemer dat hij heeft gekozen voor een zorgverzekering bij belanghebbende, dat belanghebbende de premies aan een zorgverzekeraar betaalt, dat belanghebbende de bedragen van het eigen risico betaalt, dat belanghebbende de in de arbeidsovereenkomst opgenomen zorgverzekeringspremie in mindering op het nettosalaris brengt en dat de met belanghebbende gemaakte afspraken in het kader van de collectieve verzekering nimmer tot een premierestitutie ten gunste van de werknemer leiden.
3.3. In het jaar 2007 heeft belanghebbende wekelijks € 14,50 als zorgverzekeringspremie op het salaris van de verzekerde werknemers ingehouden. Zo hebben 11.225 inhoudingen plaats. In de sfeer van het eigen risico heeft belanghebbende € 10.171,04 aan zorgkosten betaald. Dat bedrag is niet van de werknemers teruggevorderd.
3.4. Belanghebbende heeft als verzekeringnemer met zorgverzekeraar [A] N.V. een collectieve zorgverzekering voor de werknemers afgesloten. In het jaar 2007 bedraagt de premie per verzekerde werknemer € 68,56 per maand, dat is € 15,82 per week. Bij de collectiviteit hoort een eigen risico per verzekerde van € 500 op jaarbasis. De jaarlijkse no-claimkorting per verzekerde is € 255.
3.5. Belanghebbende heeft in het jaar 2009 ter zake van het jaar 2007 een bedrag van in totaal € 46.773,85 aan no-claimkorting van de zorgverzekeraar ontvangen. Dat bedrag heeft belanghebbende niet aan de werknemers doorbetaald.
3.6. De Inspecteur heeft van belanghebbende ter zake van het verschil tussen de premie van € 15,82 en het bedrag van € 14,50 dat van de werknemers is ingehouden een bedrag van € 10.460 (70,6 percent van € 1,32 x 11.225) en ter zake van de voor de werknemers betaalde ziektekosten die onder het eigen risico vallen een bedrag van € 7.180 (70,6 percent van € 10.171) aan loonheffing nageheven. Wegens aan belanghebbende te wijten grove schuld is een boete van 25 percent opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft overwogen:
”(…)
7. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat van enig voordeel voor de werknemers geen sprake is. Zij voert daartoe aan dat de door haar ontvangen no-claimkorting, de door haar betaalde premies en ziektekosten die onder het eigen risico vielen en de van de werknemers ingehouden premies in samenhang moeten worden bezien. Per saldo heeft [belanghebbende] haar werknemers geen voordeel doen toekomen maar heeft zij zelf voordeel gehad van het verzorgen van de ziektekostenverzekeringen. De boete is volgens [belanghebbende] ten onrechte opgelegd, nu van grove schuld geen sprake is. [Belanghebbende] heeft de zorgverzekeringen bovendien afgesloten uit hoofde van goed werkgeverschap.
8. [De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een voordeel uit dienstbetrekking aangezien de volledige premie en de ziektekosten die door de verzekerde zelf voldaan moeten worden, omdat zij onder het eigen risico vallen, voor rekening van de werknemer dienen te komen. Dat [belanghebbende] als verzekeringnemer de no-claimkorting heeft ontvangen, doet daar niet aan af omdat dit een afspraak is tussen [belanghebbende] en de verzekeraar en niet tussen [belanghebbende] en de werknemers. De boete is terecht opgelegd nu [belanghebbende] grofschuldig heeft gehandeld door niet de zorgvuldigheid in acht te nemen die van haar mocht worden verwacht.
9. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is - voor zover hier van belang - loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten.
10. De rechtbank is van oordeel dat het verschil tussen de door [belanghebbende] betaalde weekpremie voor de ziektekostenverzekering en de op het loon van de werknemers ingehouden bijdrage in die premie door [de Inspecteur] terecht tot het loon is gerekend. Het door [belanghebbende] betaalde verschil levert een voordeel voor de werknemer op dat hij geniet in het kader van zijn dienstbetrekking. Hetzelfde heeft te gelden voor de door [belanghebbende] voor haar werknemers betaalde ziektekosten die onder het eigen risico vielen. Ook dit levert een voordeel op dat de werknemers genoten uit hoofde van hun dienstbetrekking.
11. Dat [belanghebbende] de door haar ontvangen no-claimkorting, waar de werknemers ingevolge artikel 22 van de Zorgverzekeringswet als verzekerde recht op hadden, niet aan hen heeft doorbetaald doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. De werknemers hebben niet (contractueel) van uitbetaling van de no-claimkorting afgezien jegens [belanghebbende], zodat zij de desbetreffende no-claimkorting bij [belanghebbende] zouden kunnen claimen. Het niet vorderen van uitbetaling van de no-claimkorting door de werknemers maakt niet dat het reeds eerder door de werknemers genoten voordeel niet langer als loon kan worden aangemerkt.
12. Met betrekking tot de boete overweegt de rechtbank als volgt. [De Inspecteur] verwijt [belanghebbende] dat zij zich niet in de geldende wet- en regelgeving heeft verdiept, als gevolg waarvan te weinig loonbelasting en premie volksverzekeringen is ingehouden. De rechtbank is met [de Inspecteur] van oordeel dat [belanghebbende] zich ervan bewust had moeten zijn dat het voordeel voortvloeiende uit het verschil tussen de door [belanghebbende] betaalde weekpremie en de eigen bijdrage van de werknemers in die premie, en de door [belanghebbende] voor haar werknemers betaalde ziektekosten die vielen onder het eigen risico als loon had te gelden, zodat de boete passend en geboden is. Dat [belanghebbende] met het afsluiten van een collectieve zorgverzekering wilde voldoen aan de vereisten van goed werkgeverschap maakt niet dat het voordeel niet als loon kan worden gekwalificeerd, noch dat zij zich daarvan niet bewust had kunnen zijn.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
(…)”
Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de Inspecteur terecht de bedragen van € 10.460 en € 7.180 heeft nageheven, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Belanghebbende heeft zich ook gekant tegen de op die correcties betrekking hebbende boete, groot € 4.410.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.3. Ter zitting heeft de Inspecteur alsnog het standpunt ingenomen dat de boete, voor zover die ziet op de correctie van € 10.460, kan vervallen, nu het standpunt van belanghebbende in zoverre pleitbaar is.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Uit de voorhanden zijnde gegevens is af te leiden dat tussen belanghebbende en de buitenlandse werknemers met betrekking tot de ziektekosten zodanige afspraken zijn gemaakt dat belanghebbende, die in feite als een verzekeraar optreedt, de premie voor de ziektekostenverzekering betaalt, dat belanghebbende een iets lager bedrag aan de werknemer in rekening brengt, dat belanghebbende de ziektekosten die vallen binnen het eigen risico voor haar rekening neemt en dat de werknemer akkoord gaat dat de no-claimkorting ten goede komt van belanghebbende. Uit die afspraken is naar 's Hofs oordeel niet zonder meer de conclusie te trekken dat sprake is van een voordeel voor de werknemers. Dat geldt te meer, nu in feite een collectieve voorziening is te onderkennen, ook in die zin dat sprake is van een pakket waarvan de onderdelen in samenhang moeten worden bezien, waarmee belanghebbende bovendien per saldo financieel voordeel behaalt. Daarbij komt dat in de premie van € 15,82 een no-claimvoorschot van € 4,90 is begrepen, zonder welk de premie dus € 10,92 bedraagt, zodat het van de werknemer ingehouden bedrag van € 14,50 niet als onzakelijk kan worden beschouwd. De Inspecteur heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, die de conclusie rechtvaardigen dat zich niettemin een voordeel voor de werknemers voordoet. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende.
6.2. Dat voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist zoals hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierechten
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.832 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep: 4 punten à € 472 x 1,5 (gewicht van de zaak). Voor een hogere dan wel andere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.2. De voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten van € 298 en € 454, in totaal € 752, dienen aan belanghebbende te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- vermindert de naheffingsaanslag tot op € 32.239, onder een dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente;
- wijzigt de boetebeschikking aldus dat de boete wordt verminderd tot op € 2.337;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.832; en
- gelast de Inspecteur de griffierechten van in totaal € 752 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier E. Kalac. De beslissing is op 1 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.