Home

Gerechtshof Den Haag, 19-02-2013, BZ4537, BK-12/00053

Gerechtshof Den Haag, 19-02-2013, BZ4537, BK-12/00053

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
19 februari 2013
Datum publicatie
18 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4537
Formele relaties
Zaaknummer
BK-12/00053

Inhoudsindicatie

Schending hoorplicht. Belanghebbende ten onrechte niet gehoord. Het bestuursorgaan dient gehoor te geven aan de door hem moverende redenen ingegeven wens van de belanghebbende om hem telefonisch te horen, tenzij zwaarder wegende belangen aan de zijde van het bestuursorgaan zich hiertegen zouden verzetten. Dergelijke zwaarder wegende belangen zijn in het onderhavige geval gesteld noch gebleken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-12/00053

Uitspraak d.d. 19 februari 2013

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2011, nummer AWB 11/3704, betreffende na te vermelden beschikking en aanslag.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde, op de waardepeildatum 1 januari 2009 (de waarde) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (de woning) vastgesteld op € 477.000. De beschikking geldt voor het kalenderjaar 2010.

1.2. In één geschrift verenigd met de beschikking is voor het jaar 2010 aan belanghebbende een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Alphen aan den Rijn opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 477.000 (de aanslag).

1.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur gelast opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 874 en gelast het betaalde griffierecht van € 41 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 januari 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Het bezwaarschrift tegen de beschikking is ingediend door mr. [A] van [B] (hierna: de gemachtigde). In het bezwaarschrift is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

”Als u niet of gedeeltelijk aan dit bezwaarschrift tegemoet komt, verzoeken wij u om telefonisch gehoord te worden.”

3.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. De uitspraak op bezwaar bevat ten aanzien van het horen, voor zover hier van belang, de volgende passage:

”Horen

In uw bezwaarschrift heeft u verzocht om gehoord te worden. Bij brief van 11 februari 2011 bent u uitgenodigd voor een hoorzitting op het gemeentehuis. Bij brief van 18 februari 2011 heeft u gereageerd en meegedeeld dat u telefonisch wilt worden gehoord. (…) De gemeente voorziet niet in de mogelijkheid tot telefonisch horen. (…) Door geen afspraak te maken heeft u afgezien van een hoorzitting.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij terecht heeft afgezien van een hoorzitting, belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.

5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

”Schending van de hoorplicht

6. Ingevolge artikel 7:2 van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2, van de Awb, gehoord op zijn verzoek. Ingevolge artikel 7:3, onder c, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.

7. Vast staat dat de gemachtigde in het bezwaarschrift heeft verzocht om te worden gehoord en dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Uit de gedingstukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser voordat uitspraak op bezwaar is gedaan afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord. De reactie van de gemachtigde, naar aanleiding van de uitnodiging door verweerder voor een hoorzitting op het gemeentehuis, kan niet worden aangemerkt als een verklaring bedoeld in artikel 7:3, onder c, van de Awb. Gelet hierop heeft verweerder eiser ten onrechte de gelegenheid onthouden om te worden gehoord.

8. Ter zitting is namens eiser uitdrukkelijk verzocht om alsnog te worden gehoord. Verweerder heeft hiermee ingestemd. De rechtbank ziet hierin reden verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.

9. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat uit de door hem aangehaalde passage uit de parlementaire geschiedenis volgt dat een telefonische hoorzitting in dit geval slechts kon plaatsvinden met instemming van beide partijen. De betreffende passage ziet immers op de door het bestuursorgaan ten opzichte van de belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid in de situatie waarin het initiatief tot een telefonische hoorzitting uitgaat van het bestuursorgaan. De rechtbank kan verweerder verder niet volgen in zijn stelling dat een telefonische hoorzitting niet toereikend zou kunnen zijn. Hoewel telefonisch horen in beginsel niet voldoet aan de minimumeisen die in de Awb aan het horen in de bezwaarschriftprocedure worden gesteld, is telefonisch horen, mits omgeven door de benodigde zorgvuldigheid, niet zonder meer uitgesloten (verg. Rb. Breda, 14 juni 2007, nr. AWB 06/4089). De rechtbank ziet niet in dat eiser met een telefonische hoorzitting in zijn belangen zou worden geschaad. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser in de bezwaarprocedure werd bijgestaan door een ervaren gemachtigde, dat de gemachtigde eiser zou vertegenwoordigen bij de hoorzitting, dat de gemachtigde nadrukkelijk verzocht om een telefonische hoorzitting en dat zij dit verzoek, na ontvangst van de uitnodiging voor de hoorzitting op het gemeentehuis, expliciet heeft herhaald. Gelet hierop kon verweerder er van uit gaan, zoals ook ter zitting is bevestigd, dat eiser bewust afstand heeft gedaan van de mogelijkheid om tijdens de hoorzitting inzage te hebben in taxatiekaarten, luchtfoto’s en dergelijke. Verweerders weerstand tegen een mogelijke kostenvergoeding voor de telefonische hoorzitting kan in ieder geval geen reden zijn om een telefonische hoorzitting te weigeren.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuurorgaan alvorens hij beslist op het bezwaar, belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord (hoorplicht). Uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de onderhavige bepaling kan worden opgemaakt dat het hier een essentieel onderdeel betreft van de bezwaarschriftprocedure, bij schending waarvan de uitspraak op bezwaar in beginsel niet in stand kan blijven. Slechts in de gevallen genoemd in artikel 7:3 van de Awb kan van het horen van de belanghebbende worden afgezien.

7.2. Met betrekking tot telefonisch horen is tijdens de parlementaire behandeling van regeringszijde opgemerkt dat dit niet voldoet aan de minimumeisen die in de Awb aan het horen worden gesteld. Gelet op de context waarin deze opmerking is gemaakt kan deze enkel worden gelezen als een opdracht aan het bestuursorgaan met de nodige zorgvuldigheid het bezwaar te behandelen en dat hieraan niet wordt voldaan indien hij de belanghebbende uitsluitend de gelegenheid biedt telefonisch gehoord te worden. Dit laat onverlet dat het bestuursorgaan gehoor dient te geven aan de door hem moverende redenen ingegeven wens van de belanghebbende om hem telefonisch te horen, tenzij zwaarder wegende belangen aan de zijde van het bestuursorgaan zich hiertegen zouden verzetten. Dergelijke zwaarder wegende belangen zijn in het onderhavige geval gesteld noch gebleken. Het Hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt deze tot de zijne.

7.3. Aan dit oordeel doet niet af dat de Inspecteur belanghebbende heeft aangeboden telefonisch overleg te voeren onder de nadrukkelijke kanttekening dit niet aan te merken als “horen” in de zin van artikel 7:2 Awb. Belanghebbende heeft de afwijzing van dit aanbod vergezeld laten gaan van de wens telefonisch te worden gehoord, hetgeen derhalve bepaaldelijk niet is aan te merken als een verklaring van belanghebbende geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onderdeel c, van de Awb.

7.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 944 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 472 x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944, onder aanwijzing van de gemeente Alphen aan den Rijn als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

- verstaat dat van de Inspecteur een bedrag van € 466 aan griffierecht wordt geheven.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 12 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.