Rechtbank 's-Gravenhage, 15-12-2011, BV1964, AWB 11/3704
Rechtbank 's-Gravenhage, 15-12-2011, BV1964, AWB 11/3704
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 15 december 2011
- Datum publicatie
- 15 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2011:BV1964
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4537, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 11/3704
Inhoudsindicatie
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar nu eiser ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
Eisers gemachtigde heeft diverse malen uitdrukkelijk verzocht om een telefonische hoorzitting. Verweerder heeft dat steeds geweigerd en heeft gesteld dat eiser heeft afgezien van een hoorzitting. Niet is gebleken dat eiser afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord. Terugverwijzing op verzoek van partijen.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3704
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
15 december 2011 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [A]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 11 maart 2011 op het bezwaar van eiser tegen de na te noemen beschikking en aanslag.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2011.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [C].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en gelast verweerder een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen;
- veroordeelt verweerder de kosten van het beroep van € 874 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder de kosten van het griffierecht ten bedrage van € 41 aan eiser vergoedt.
Overwegingen
1.Verweerder heeft bij beschikking van 23 december 2010 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 2 te [D] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld op € 477.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2010 (hierna: de aanslag).
2.Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
3.Het bezwaarschrift tegen de beschikking is ingediend door [A] van [onderneming E] (hierna: de gemachtigde). In het bezwaarschrift is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Als u niet of gedeeltelijk aan dit bezwaarschrift tegemoet komt, verzoeken wij u om telefonisch gehoord te worden."
4. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. De uitspraak op bezwaar bevat ten aanzien van het horen, voor zover hier van belang, de volgende passage:
"Horen
In uw bezwaarschrift heeft u verzocht om gehoord te worden. Bij brief van 11 februari 2011 bent u uitgenodigd voor een hoorzitting op het gemeentehuis. Bij brief van 18 februari 2011 heeft u gereageerd en meegedeeld dat u telefonisch wilt worden gehoord. (...) De gemeente voorziet niet in de mogelijkheid tot telefonisch horen. (...) Door geen afspraak te maken heeft u afgezien van een hoorzitting. "
5.In geschil is of verweerder de hoorplicht heeft geschonden en of verweerder de waarde van de woning op de waardepeildatum op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord en dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op € 410.000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht heeft afgezien van een hoorzitting en dat hij de waarde van de woning terecht heeft vastgesteld op € 477.000.
Schending van de hoorplicht
6.Ingevolge artikel 7:2 van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2, van de Awb, gehoord op zijn verzoek. Ingevolge artikel 7:3, onder c, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.
7.Vast staat dat de gemachtigde in het bezwaarschrift heeft verzocht om te worden gehoord en dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Uit de gedingstukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser voordat uitspraak op bezwaar is gedaan afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord. De reactie van de gemachtigde, naar aanleiding van de uitnodiging door verweerder voor een hoorzitting op het gemeentehuis, kan niet worden aangemerkt als een verklaring bedoeld in artikel 7:3, onder c, van de Awb. Gelet hierop heeft verweerder eiser ten onrechte de gelegenheid onthouden om te worden gehoord.
8.Ter zitting is namens eiser uitdrukkelijk verzocht om alsnog te worden gehoord. Verweerder heeft hiermee ingestemd. De rechtbank ziet hierin reden verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
9.Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat uit de door hem aangehaalde passage uit de parlementaire geschiedenis volgt dat een telefonische hoorzitting in dit geval slechts kon plaatsvinden met instemming van beide partijen. De betreffende passage ziet immers op de door het bestuursorgaan ten opzichte van de belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid in de situatie waarin het initiatief tot een telefonische hoorzitting uitgaat van het bestuursorgaan. De rechtbank kan verweerder verder niet volgen in zijn stelling dat een telefonische hoorzitting niet toereikend zou kunnen zijn. Hoewel telefonisch horen in beginsel niet voldoet aan de minimumeisen die in de Awb aan het horen in de bezwaarschriftprocedure worden gesteld, is telefonisch horen, mits omgeven door de benodigde zorgvuldigheid, niet zonder meer uitgesloten (verg. Rb. Breda, 14 juni 2007, nr. AWB 06/4089). De rechtbank ziet niet in dat eiser met een telefonische hoorzitting in zijn belangen zou worden geschaad. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser in de bezwaarprocedure werd bijgestaan door een ervaren gemachtigde, dat de gemachtigde eiser zou vertegenwoordigen bij de hoorzitting, dat de gemachtigde nadrukkelijk verzocht om een telefonische hoorzitting en dat zij dit verzoek, na ontvangst van de uitnodiging voor de hoorzitting op het gemeentehuis, expliciet heeft herhaald. Gelet hierop kon verweerder er van uit gaan, zoals ook ter zitting is bevestigd, dat eiser bewust afstand heeft gedaan van de mogelijkheid om tijdens de hoorzitting inzage te hebben in taxatiekaarten, luchtfoto's en dergelijke. Verweerders weerstand tegen een mogelijke kostenvergoeding voor de telefonische hoorzitting kan in ieder geval geen reden zijn om een telefonische hoorzitting te weigeren.
Proceskosten
10. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 december 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.