Home

Gerechtshof Den Haag, 26-08-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2344, BK-14/01422 en BK-14/01423

Gerechtshof Den Haag, 26-08-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2344, BK-14/01422 en BK-14/01423

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
26 augustus 2015
Datum publicatie
2 september 2015
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2015:2344
Formele relaties
Zaaknummer
BK-14/01422 en BK-14/01423

Inhoudsindicatie

In geschil is of de rechtbank de Staat (de Minister ) tot het juiste bedrag heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan belanghebbende. Voorts is in geschil of de rechtbank terecht heeft nagelaten de Staat (de Minister) te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-14/01422 en 14/01423

in het geding tussen:

en

-

de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister, alsmede

-

de Heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de Heffingsambtenaar.

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2014, nummer AWB 11/4482-isv en AWB 11/4483-isv, waarin de rechtbank heeft beslist op de onder 1.2 vermelde verzoeken van belanghebbende om toekenning van een vergoeding van immateriële schade.

Procesverloop

1.1.

Op 10 september 2013 heeft de rechtbank Den Haag uitspraken gedaan in twee beroepsprocedures van belanghebbende gericht tegen uitspraken op bezwaar van de Heffingsambtenaar van 17 mei 2011 (zaaknummers AWB 11/4482 en AWB 11/4483).

1.2.

In haar uitspraken heeft de rechtbank het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de verzoeken van belanghebbende om toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij de Minister in de voortzetting van de procedure zal betrekken en dat zij, na ontvangst van de reactie van de Minister, deze aan belanghebbende en de Heffingsambtenaar zal zenden met het verzoek daarop te reageren.

1.3.

De Minister heeft bij brief van 21 oktober 2013 meegedeeld te refereren aan het oordeel van de rechtbank. Belanghebbende noch de Heffingsambtenaar heeft een schriftelijke reactie ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2014.

1.4.

De rechtbank heeft bij de uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een schadevergoeding ten bedrage van € 1.000.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.

Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 122. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

2.2.

Op 25 juni 2015 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de Heffingsambtenaar.

2.3.

Op 3 juli 2015 is een nader stuk ontvangen van de Heffingsambtenaar. Dit is in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

2.4.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 juli 2015, gehouden te Den Haag. Belanghebbende en de Heffingsambtenaar zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens de hoger beroepen van belanghebbende met de kenmerken BK/IC-14/01424 en BK/IC-14/01425 behandeld. Voor zover door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht in alle gezamenlijk behandelde zaken te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in alle gezamenlijk behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:

3.2.

Bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de Heffingsambtenaar de waarde op respectievelijk 1 januari 2008 en 1 januari 2009 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2009, onderscheidenlijk 2010, vastgesteld op respectievelijk € 361.000 en € 350.000. Met elk van beide beschikkingen is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor desbetreffende jaar opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Z].

3.3.

De Heffingsambtenaar heeft op 6 januari 2011 de bezwaarschriften tegen onder 3.2. vermelde beschikkingen en aanslagen ontvangen. Op 17 mei 2011 heeft hij uitspraak op de bezwaren gedaan.

3.4.

Bij uitspraak van 10 september 2013 heeft de rechtbank de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

Conclusies van partijen

Oordeel van de rechtbank

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing