Gerechtshof Den Haag, 17-06-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1987, BK-16/00019
Gerechtshof Den Haag, 17-06-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1987, BK-16/00019
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 17 juni 2016
- Datum publicatie
- 13 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2016:1987
- Zaaknummer
- BK-16/00019
Inhoudsindicatie
Partijen houdt in hoger beroep, net als voor de rechtbank, het antwoord op de vraag verdeeld of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00019
in het geding tussen:
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [C], de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 december 2015, nr. SGR 15/5758.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente [C] opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 45 is geheven.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 124 is geheven.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 juni 2016 in Den Haag. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.
De griffier heeft de gemachtigde van belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 29 april 2016 naar het adres [Y] , [A] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 2 mei 2016 op het adres uitgereikt.
Feiten
Op 26 april 2015 om 14.09 uur (controletijdstip) staat de auto van belanghebbende op een parkeerplaats aan de [B] in [C] . De parkeerplaats is door burgemeester en wethouders van de gemeente [C] aangewezen als een vergunninghoudersplaats, dat wil zeggen dat kan worden geparkeerd met een parkeervergunning dan wel met een dag-, week-, maand- of jaarkaart.
Naar aanleiding van de ten tijde van de controle gedane bevinding dat in de auto alleen een regulier parkeerkaartje van € 8 (met een eindtijd van 16.04 uur) aanwezig is, is de naheffingsaanslag van € 63,80 opgelegd, te weten € 12,80 (tarief dagkaart) plus € 59 (kosten) minus de betaalde € 8.
De rechtbank
3. De rechtbank overweegt:
"(…)
4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
5. Vooropgesteld dient te worden dat van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich ter plaatse op de hoogte stelt van het aldaar geldende parkeerregime (vergelijk onder meer Gerechtshof 's-Gravenhage, 18 oktober 2002, nr. BK-01/00929, LJN:AS2261). Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen, kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur, maar ook uit de bebording ter plaatse op zodanige wijze dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor die plaats redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan (vergelijk Hoge Raad, 22 november 1995, nr. 30 141, ECLI:NL:HR:1995:AA3126).
6. [ De Heffingsambtenaar] heeft met wat hij heeft overgelegd en verklaard aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] geparkeerd stond op een vergunninghouderplaats en dat dit blijkt uit de bebording ter plaatse. Bij het oprijden van het parkeerterrein aan dat deel van de [B] wordt door middel van E9-borden aangegeven dat de parkeerlocatie een vergunninghouderplaats is. [De Heffingsambtenaar] heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat het voor [belanghebbende] bij voldoende onderzoek naar de aanwezigheid van die bebording duidelijk had kunnen zijn dat op de parkeerlocatie slechts tegen betaling van het tarief van een dag-, week-, maand- of jaarkaart mocht worden geparkeerd.
7. In hetgeen [belanghebbende] heeft gesteld ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Dat [belanghebbende] de bebording heeft gemist, acht de rechtbank een omstandigheid welke voor risico van [belanghebbende] dient te blijven. Nu [belanghebbende] kennelijk wist dat parkeerbelasting was verschuldigd, lag het op haar weg na te gaan welk parkeerregime op de parkeerlocatie gold. Dat [belanghebbende] een parkeerkaartje heeft kunnen kopen voor een ander tarief, maakt niet dat de regels omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting op de parkeerlocatie onvoldoende duidelijk waren en doet niet af aan de verplichting die [belanghebbende] heeft om de verschuldigde parkeerbelasting volledig en naar het juiste tarief te voldoen. De aanduiding van een verkeerde parkeerhaven in de bij de uitspraak op bezwaar gevoegde foto maakt niet dat de naheffingsaanslag behoort te worden vernietigd, temeer nu in het brondocument de juiste parkeerhaven is vermeld en voor beide parkeerhavens hetzelfde parkeerregime geldt. Dat [belanghebbende] eerst in beroep kennis heeft kunnen nemen van de foto’s welke de controleurs bij het opleggen van de naheffingsaanslag hebben gemaakt, kan evenmin aan hetgeen hiervoor is overwogen afdoen. Ook heeft [belanghebbende] [de Heffingsambtenaar] niet verzocht om te worden gehoord, zodat van een schending van de hoorplicht geen sprake is. [Belanghebbende] heeft naar het oordeel van de rechtbank verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat de naheffing in strijd is met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
8. Gezien het voorgaande heeft [belanghebbende] naar het verkeerde tarief belasting voldaan en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."