Gerechtshof Den Haag, 25-08-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2647, BK-14/00364 tot en met BK-14/00366
Gerechtshof Den Haag, 25-08-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2647, BK-14/00364 tot en met BK-14/00366
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 25 augustus 2016
- Datum publicatie
- 24 oktober 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2016:2647
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2014:3183, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:48, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-14/00364 tot en met BK-14/00366
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil of, en zo ja, in hoeverre: belanghebbende voor de periode 1 januari 2005 tot en met 2 april 2007 recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Singapore ter vermijding van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 19 februari 1971 (hierna: het belastingverdrag met Singapore); de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met de door belanghebbende genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur (het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van fair play, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) alsmede met de hoorplicht; de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met het verdedigingsbeginsel zoals dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 18 december 2008, zaaknummer
C-349/07, EURLEX 62007CJ0349 (Sopropé-arrest).
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00364, BK-14/00365 en BK-14/00366
Uitspraak d.d. 24 augustus 2016
in het geding tussen:
[X] B.V. te [Z], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2014, nummers SGR 13/5165, SGR 13/5166 en SGR 13/5167, betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2005 tot en met 2007 opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting (Vpb) alsmede de gelijktijdig daarmee gegeven beschikkingen heffingsrente.
Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.066.821. Daarbij is € 53.770 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 488.078. Daarbij is € 21.843 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 263.690. Daarbij is € 9.945 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur met dagtekening 28 maart 2013 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en beschikkingen vermeld onder 1.1 tot en met 1.3 gehandhaafd.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep met betrekking tot de jaren 2005, 2006 en 2007 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de jaren 2005, 2006 en 2007 vernietigd, de aanslagen vennootschapsbelasting 2005, 2006 en 2007 verminderd tot nihil, de in verband daarmee gegeven beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig gewijzigd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats komt van de vernietigde besluiten. De rechtbank heeft voorts tezamen met de uitspraak inzake het beroep voor het jaar 2004 een vergoeding voor proceskosten toegekend van € 2.453, de Inspecteur opgedragen aan belanghebbende € 318 aan griffierecht te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan belanghebbende ten bedrage van € 4.500.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank over het jaar 2004. Het Hof heeft op dat hoger beroep beslist bij uitspraak van 4 mei 2016, BK-14/00350. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank betreffende de aanslagen voor de onderhavige jaren 2005, 2006 en 2007 in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens [voorwaardelijk] incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord en tevens een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij conclusie van dupliek.
2.2. De mondelinge behandeling van alle onder 2.1 genoemde hoger beroepen heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 november 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Bij brief van 3 mei 2016 heeft het Hof het onderzoek in de onderhavige hoger beroepen betreffende de jaren 2005 tot en met 2007 heropend. Belanghebbende heeft bij brief van 12 mei 2016 gereageerd op de brief van 3 mei 2016. Van beide brieven zijn afschriften gezonden aan de Inspecteur.
Vaststaande feiten
3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 16 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“1. Eiseres is op 5 december 1980 opgericht door [A] (de aandeelhouder) en [B] en heeft haar statutaire zetel in [Z] . De aandeelhouder is destijds tot bestuurder benoemd. De aandeelhouder woonde tot 3 april 2007 in Nederland. Eiseres was in de onderhavige jaren een zuivere beleggingsvennootschap met een belegd vermogen van gemiddeld 35 miljoen euro. Het vermogen van eiseres bestond met name uit 'quoted bonds' en 'quoted equity shares'. Eiseres belegde nagenoeg geheel in specifieke vastrentende waarden en belegde defensief.
2. De artikelen 10 en 11 van de statuten van eiseres luidden voor de onderhavige jaren, voor zover hier van belang:
“Artikel 10.
1. De vennootschap wordt bestuurd door een directie, bestaande uit een door de algemene vergadering van aandeelhouders te bepalen aantal van één of meer leden. ( .. )
2. De directeuren worden door de algemene vergadering van aandeelhouders benoemd ( ... )
Artikel1l.
1. Aan de directie is het bestuur der vennootschap opgedragen. ( ... )
2. De machtiging of goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist voor bestuursbesluiten strekkende tot:
a. het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, het voor eigen rekening stichten van onroerende zaken en schepen;
( ... )
c. het te leen verstrekken van gelden en het verlenen, verlengen of verhogen van crediet;
( ... )
g. het doen van investeringen waarvan het belang of de waarde voor de vennootschap een bedrag van vier duizend vijfhonderd veertig euro (€ 4.540) te boven gaat.”
3. Rechtbank en gerechtshof 's-Gravenhage (Hof Den Haag) hebben geoordeeld dat eiseres in 2002 en 2003 in Curaçao aan een belastingtarief was onderworpen dat in aanzienlijke mate afwijkt van het tarief dat aldaar geldt voor andere rechtspersonen. Voorts hebben zij geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar werkelijke leiding in één van die jaren naar Curaçao heeft verplaatst (zie rechtsoverwegingen 4.10 tot en met 4.12 van de uitspraak van deze rechtbank met procedurenummer AWB 08/5802 VPB en AWB 08/5803 VPB (ECLI:NL:RBSGR:2010:BP3111) en rechtsoverweging 7.2 van de Hofuitspraak met kenmerk BK-I1100051 (ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ7198)).
4. Bij aandeelhoudersbesluit van 9 juli 2004 is besloten [C] ( [C] ) en [D] ( [D] (hierna aangeduid als: [D] ), werkzaam bij [Y] (Singapore) Ltd ( [Y] Singapore ), met ingang van 9 juli 2004 als bestuurders van eiseres te benoemen (hierna: het aandeelhoudersbesluit).
5. Eiseres en [Y] Singapore hebben een 'Management Agreement' gesloten. Deze is op 9 juli 2004 ingegaan. [C] heeft deze overeenkomst namens eiseres ondertekend in aanwezigheid van [D] .
6. Bij bestuursbesluit van 9 juli 2004, ondertekend door [C] en [D] , is het volgende besloten:
"( ... ), the management of the portfolio of [eiseres] be left with the current investment manager, [Y] N.V., Amsterdam until further notice."
7. Bij brief van 13 juli 2004 heeft [C] [F] Ltd als 'Corporate Secretarial Agent' aangesteld.
8. In een door [C] en [D] ondertekend document met als aanhef 'Minutes of the board of directors meeting held at ( ... ) Singapore ( ... ) on 15th August 2004' staat onder meer het volgende vermeld:
"PRESENT:-
( ... ) ( ... )
[C] [D]
( ... )
1 [G] SHARES
It was noted that the Company held [G] shares. It was also discussed and considered that during the year 2004, the rating of [G] shares was lower than expected, and there was negative sentiment about such said shares.
2 SALE OF [G] SHARES
It was therefore resolved that it was in the best interest of the Company that the Company sell the [G] shares in order to cut its unfavourable position.
( ... )"
9. In een door [C] en [D] ondertekend document met als aanhef
'Directors resolution in writing of the company' staat onder meer het volgende vermeld:
"CONSIDERATION OF [G] SHARES
SALE OF [G] SHARES
RESOLVED:-
1. THAT the company's holding in [G] shares be carefully discussed and considered since the rating of [G] shares was lower than expected during the year 2004.
2. THAT it was in the best interest of the Company that the Company
sell the [G] shares in order to cut its unfavourable position.
( ... )
Dated this 15th day of August 2004"
10. Tot de gedingstukken behoren verder de volgende stukken:
Een 'Directors resolution in writing passed on 8 september 2004' waarin is besloten dat [C] en [D] voor wat betreft rekeningnummer […] bij [Y] Amsterdam tekeningsbevoegd zijn namens eiseres en een daarmee samenhangend 'Extract of directors resolution in writing of the company passed on 8 september 2004', welk document voor de bank is bedoeld.
Eenzelfde besluit van dezelfde datum met betrekking tot rekeningnummer […] bij [H] Bank (Nederland N.V.) en eenzelfde 'Extract'.
Een door [C] en [D] op 22 september 2004 ondertekende 'signature card' ten behoeve van [H] N.V. en [H] N.V.. Hierin is vermeld dat zij gezamenlijk bevoegd zijn eiseres te vertegenwoordigen.
11. In september 2004 heeft [C] informatie over vermogensbeheer opgevraagd bij [Y] S.A. ( [Y] Zwitserland ). Bij brief van 28 september 2004 heeft [C] [J] als auditor aangesteld. Bij brief van 29 september 2004 heeft een medewerker van [F] een brief aan [C] en [D] gestuurd waarin hij schrijft "We have pleasure in accepting your invitation to act as the company's Singapore tax agent." [C] heeft tevens in 2004 [F] gevraagd 'accounting services' te verrichten.
12. Tot de gedingstukken behoort een op 19 januari 2005 gedagtekende 'Asset Management Agreement' van [Y] Zwitserland . Deze overeenkomst is door [C] en [D] namens eiseres ondertekend. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
"( ... )
Contracted between the undersigned Depositor(s) (hereinafter "the Depositor") and [Y] S.A.
The Depositor(s) undersigned mandate(s) [Y] S.A.(hereinafter <the Bank>) to manage securities, cash and other valuables in the Depositor's portfolio. In carrying out its Mandate, the Bank undertakes to act with the care applied to its own affairs, without assuming additional responsibility .
To this end the Depositor(s) grant(s) the Bank the widest powers of administration which notably include the authority to change the make-up of the Depositor's portfolio, to sell and buy securities and currencies, to invest current assets, to carry out the conversions, to exercise or to sell rights, to carry out operation or standard, covered options or derivatives, and to undertake financial hedging operations as non-standard, short-term investrnents, not exceeding twelve months, without reference to the Depositor(s).( ... )"
13. Op 8 februari 2005 is door [C] en [D] namens eiseres een
'Attachment to Asset Management Agreement' ondertekend waarin de beleggingswijze is vastgelegd. Hierin staat onder meer vermeld: "Client wants restricted management; no centralised managed portfolio management."
14. In de maand februari 2005 hebben [C] en/of [D] namens eiseres aan de vermogensbeheerder in [E] telefonisch en per e-mail opdracht gegeven tot verkoop van de volgende bonds:
• EUR 750.000 - 4 1/2 % [K]
• EUR 750.000 - 4,3 % [L]
• EUR 800.000 - 4,65% [M]
Voorts hebben zij de vermogensbeheerder opdracht gegeven om EUR 250.000 – 4 3/5 % Ireland 2016 terug te kopen.
15. In de maand maart 2005 heeft [C] namens eiseres aan de vermogensbeheerder in [E] per e-mail opdracht gegeven tot verkoop van de volgende bonds tegen 'competitive rates':
"1. All bonds that mature after 2018
2. [M] : sell 50%
3. [K] 4,5%: sell 50%
4. [K] 4,6%: sell 100%
5. All bonds that mature in 2013: sell 20%
6. All bonds that mature in 2014: sell 20%"
Voorts heeft [C] in de maand maart 2005 een beleggingsvoorstel van de vermogensbeheerder goedgekeurd.
16. Bij e-mail van 6 oktober 2005 heeft [D] aan [Y] Zwitserland opdracht gegeven tot aankoop van fondsen tot een bedrag van in totaal (nominaal) 525.000 Euro nominaal. Bij e-mail van 2 december van dat jaar volgde een opdracht van [D] namens eiseres aan [Y] Zwitserland tot aankoop voor rekening van eiseres van 'Bonds for a total EUR 1.5 million' en '4 stock funds for EUR 100,000 each'.”
Voorts zijn in hoger beroep de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:
De bijlage bij de managementovereenkomst met het trustkantoor in Singapore geeft aan voor welke werkzaamheden het trustkantoor een vergoeding (annual management fee SGD 10.000 per jaar, SGD 400 per uur voor “non-routine activities”; 1 SGD = circa € 0,50) ontvangt. Dit zijn:
“Routine activities
1. Board meetings on an annual basis to monitor the performance of the Company’s investment portfolio and instructions (if any) with regard to this portfolio
2. Change of registered office
3. Change of directors
4. Appointment of Chairman
5. Change of managing Director
6. Change of particulars of officers
7. Opening of bank accounts (current, fixesd deposit, ACU)
8. Change of bank signatories
9. Termination of bank account
10. Opening of securities account
11. Accepting banking facilities (board resolutions)
12. Change of year end
13. Annual General Meeting and Annual Return
NON-ROUTINE ACTIVITIES
1. Preparation of Annual Accounts
2. EGM [Extraordinary General Meeting of Shareholders] for change of the name of the company
3. EGM for change of the object clauses
4. EGM for amendment of the Articles of Association
5. EGM for accepting bank facilities (with mortgages)
6. Satisfaction of charges
7. Creation of charges
8. EGM for increase of authorised capital
9. EGM for increase of paid up capital by cash
10. EGM for increase of paid-up capital; by conversion, acquisition of assets etc
11. Transmission of shares
12. Transfer of shares
13. Loss of share certificates
14. Dividends (interim and final)
15. EGM for change of auditors
16. EGM for removal of auditors
17. EGM for removal of directors
18. EGM for acquisition/disposal of business/firms/items by company
19. EGM for purchase of real property
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
Tussen partijen is in geschil of, en zo ja, in hoeverre:
1) belanghebbende voor de periode 1 januari 2005 tot en met 2 april 2007 recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Singapore ter vermijding van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 19 februari 1971 (hierna: het belastingverdrag met Singapore);
2) de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met de door belanghebbende genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur (het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van fair play, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) alsmede met de hoorplicht;
3) de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met het verdedigingsbeginsel zoals dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 18 december 2008, zaaknummer
C-349/07, EURLEX 62007CJ0349 (Sopropé-arrest).
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het door hem ingestelde hoger beroep. De Inspecteur stelt dat [Y] Curaçao en [Y] Singapore geen enkele bestuurstaak zelfstandig hebben uitgevoerd maar slechts hebben gehandeld op instructie van de aandeelhouder. Hij wijst in dit verband onder meer op artikel 11, tweede lid, onderdeel g, van de statuten van belanghebbende waaruit volgens hem volgt dat de directie onmogelijk zelfstandig een beleggingsvennootschap met een vermogen van 35 miljoen euro kon besturen. Verder stelt de Inspecteur dat de overeenkomst van vermogensbeheer met MP Amsterdam in 2004 en deels in 2005 nog van toepassing is en dat de directie geen verstand had van vermogensbeheer. De Inspecteur acht, gelet op hoe een en ander in voorgaande jaren was vormgegeven, niet aannemelijk dat de formele directie nu wel de werkelijke leiding had. In dit verband verwijst hij naar de onder 3. aangehaalde uitspraken.
Van schending van de hoorplicht voor de jaren 2005 tot en met 2007 is naar de mening van de Inspecteur geen sprake.
Subsidiair stelt de Inspecteur dat belanghebbende in de jaren 2005 tot en met 2007 een vaste inrichting in Nederland had dan wel dat de aandeelhouder een vaste vertegenwoordiger van belanghebbende in Nederland was.
Belanghebbende stelt dat niet Nederland maar Singapore bevoegd is belasting te heffen over de door haar in de jaren 2004 tot en met 2007 behaalde winsten.
Hiertoe heeft zij - samengevat - aangevoerd dat haar feitelijke leiding vanaf 14 december 2001 bij [Y] Curaçao en haar daartoe aangewezen medewerkers berustte, en dat vanaf 9 juli 2004 respectievelijk augustus/september 2005 de feitelijke leiding van belanghebbende berustte bij [C] en [D] , werkzaam bij [Y] Singapore , gevestigd in Singapore. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Inspecteur niet heeft voldaan aan de hoorplicht.
Voor hetgeen partijen overigens ter ondersteuning van hun standpunten hebben aangevoerd verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Conclusies van partijen
Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de jaren 2005 tot en met 2007 en ongegrondverklaring van het beroep. Op het incidenteel hoger beroep van belanghebbende concludeert de Inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van proceskosten en immateriële schade. Op het hoger beroep van de Inspecteur concludeert belanghebbende tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende voor de jaren 2005 tot en met 2007 gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij zij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“Vestigingsplaats eiseres
(…)
22. Eiseres stelt dat zij met ingang van 9 juli 2004 voor toepassing van het belastingverdrag met Singapore inwoner van Singapore is en beroept zich op belastingvermindering op grond dat belastingverdrag.
23. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het belastingverdrag met Singapore betekent de uitdrukking "inwoner van een van de Staten" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding en bestuur of enige andere soortgelijke omstandigheid. Artikel 3, vierde lid, van het belastingverdrag met Singapore luidt: "Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij wordt geleid en bestuurd."
Op grond van wat hiervoor in overweging 21. is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres tot 9 juli 2004 vanuit Nederland werd geleid en bestuurd. Gelet hierop en gelet op het feit dat eiseres een beroep doet op vrijstelling van vennootschapsbelasting op grond van het verdrag met Singapore, ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij, zoals zij stelt, vanaf 9 juli 2004 in Singapore geleid en bestuurd werd. Bij de beoordeling van de omstandigheden van de vestigingsplaats van een lichaam moet er in het algemeen van worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het lichaam berust bij zijn (statutaire) bestuur en dat de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wanneer echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van het lichaam door een ander wordt uitgeoefend dan dat bestuur, kan er aanleiding zijn als vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent (zie het arrest van de Hoge Raad 23 september 1992, nr. 27.293, BNB 1993/193).
De rechtbank neemt voornoemd arrest als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf 9 juli 2004 in Singapore werd geleid en bestuurd.
24. Nu vaststaat dat het formele bestuur van eiseres per 9 juli 2004 aan [C] en [D] , die hun werkzaamheden in Singapore verrichtten, is opgedragen, ligt het op de weg van verweerder om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat eiseres, zoals verweerder stelt, feitelijk vanuit Nederland werd geleid en bestuurd. De rechtbank acht aannemelijk dat de formele directie in de periode 9 juli 2004 tot en met 31 december 2004 eiseres (nog) niet feitelijk leidde en bestuurde maar dat de aandeelhouder dit, gelet op zijn woonplaats, nog steeds in Nederland deed. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen de wijze waarop eiseres in de periode voor 9 juli 2004 werd geleid en bestuurd, het bepaalde in artikel 11, tweede lid, onderdeel g, van de statuten van eiseres, de omstandigheid dat de vermogensbeheerovereenkomst tussen eiseres en MeesPierson Amsterdam in die periode van toepassing is gebleven en de omstandigheid dat naar het oordeel van de rechtbank in genoemde periode, gelet op de aard van de onderneming van eiseres, feitelijk geen wezenlijke bestuursbeslissingen zijn genomen dan wel handelingen zijn verricht door de formele directie. De door eiseres over de periode 9 juli 2004 tot en met 31 december 2004 overgelegde bescheiden vermeld bij overweging 6. tot en met 11., inzake door [C] en/of [D] genomen besluiten en verrichte handelingen en zijn geen bestuursbesluiten of bestuurshandelingen die de kernactiviteit(en) van de onderneming raken nu van daadwerkelijke opdrachten aan de vermogensbeheerder is niet gebleken.
2005, 2006 en 2007
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat eiseres vanaf het jaar 2005 niet in Singapore wordt geleid en bestuurd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat [C] en [D] in januari 2005 namens eiseres een Asset Management Agreement’ met [Y] Zwitserland en in februari 2005 een bijlage daarbij hebben ondertekend en dat uit de in overwegingen 14., 15. en 16. vermelde e-mailcorrespondentie volgt dat [C] en/of [D] feitelijk de onderneming van eiseres hebben geleid en bestuurd door opdrachten aan de vermogens beheerder te geven. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opdrachten aan de vermogensbeheerder feitelijk in Nederland door de aandeelhouder werden gegeven, noch dat [C] en/of [D] dit niet konden doen zonder toestemming van de aandeelhouder. Verweerder heeft zijn stelling dat aan deze door [C] en/of [D] gegeven opdrachten aandeelhoudersbesluiten ten grondslag liggen onvoldoende onderbouwd.
Dat [C] en/of [D] volgens de statuten niet bevoegd waren om zelfstandig beslissingen te nemen boven een bedrag van € 4.540 leidt niet tot een ander oordeel, nu uit de gedingstukken volgt dat dit in 2005 feitelijk wel is gebeurd. Verweerder heeft – mede gelet op het feit dat de formele directie in de jaren 2006 en 2007 nog steeds bij [C] en [D] berustte - evenmin aannemelijk gemaakt dat eiseres in de jaren 2006 en 2007 weer in Nederland werd geleid en bestuurd. Voorts acht de rechtbank, gezien het feit dat eiseres een formele Singaporese directie en haar adres in Singapore had en gelet op de kopie van het aangifteblad 2005, aannemelijk dat eiseres in de jaren 2005 tot en met 2007 ingevolge de wetgeving van Singapore aldaar aan belasting was onderworpen.
26. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de beroepen met betrekking tot de jaren 2005, 2006 en 2007 gegrond verklaren.
Hoorplicht
27. Nu de beroepen met betrekking tot de jaren 2005,2006 en 2007 gegrond zullen worden verklaard en voor het jaar 2004 op 24 mei 2011 een hoorgesprek heeft plaatsge-vonden, behoeft hetgeen over en weer is gesteld over de schending van de hoorplicht geen behandeling meer.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
28. Voor wat betreft de jaren 2005 tot en met 2007 behoeft hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen behandeling, omdat die beroepen gegrond zullen worden verklaard. Eiseres heeft voor het jaar 2004 niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van enig handelen van verweerder dat in strijd kan worden geacht met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De enkele verwijzing naar de behandeling van drie andere cliënten van haar gemachtigde die volgens eiseres onder vergelijkbare omstandigheden hun feitelijke leiding naar Curaçao hebben verplaatst, is, tegenover de gemotiveerde weerspreking daarvan door verweerder, onvoldoende om te concluderen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar overweging 4.14 in haar onder 3. vermelde uitspraak over deze, ook in die procedures reeds door eiseres ingenomen, stelling.
Eiseres heeft voor haar stelling dat het fair play-beginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel zijn geschonden geen feiten en omstandigheden aangedragen die tot die conclusie kunnen leiden. Ook anderszins is dit niet gebleken dat sprake is van schending van (een van) deze beginselen.
Sopropé-arrest
29. In het Sopropé-arrest (HvJ EG 18 december 2008, nr. C-349/07) heeft het HvJ EG vastgesteld dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht vormt dat van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen.
Dit beginsel vereist dat de adressant van een besluit dat zijn belangen aanmerkelijk raakt, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Daartoe dient een redelijke termijn te worden geboden. Deze procedurele verplichting rust op de administratieve overheden van de lidstaten wanneer zij besluiten nemen die binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen, ook indien de toepasselijke communautaire wetgeving niet uitdrukkelijk in een dergelijke formaliteit voorziet.
Ook dit beroep behoeft, gezien het feit dat de beroepen voor de jaren 2005 tot en met 2007 gegrond verklaard zullen worden, uitsluitend behandeling voor het jaar 2004. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van een besluit dat binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt. Indien echter veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat eiseres zich kan beroepen op het Sopropé-arrest, is het daarin neergelegde verdedigingsbeginsel niet geschonden omdat eiseres voorafgaand aan het opleggen van de aanslag op 3 november 2007 reeds bij brief van 29 augustus 2005 uitvoerig heeft kunnen beargumenteren waarom eiseres in het jaar 2004 op Curaçao respectievelijk in Singapore was gevestigd. Voorts volgt uit hetgeen de voormalig gemachtigde van eiseres in zijn brief van 15 december 2010 over de aanslagregeling 2004 heeft geschreven ("In het kader van de aanslagfase hebben wij (herhaaldelijk) opgemerkt dat bij een correctie op de aangifte over het jaar 2004 niet kan worden verwezen naar feiten en omstandigheden van vele jaren geleden") dat eiseres zich voorafgaand aan het opleggen van de aanslag daarover heeft kunnen uitlaten.
30. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep met betrekking tot het jaar 2004 ongegrond verklaren.”
Beoordeling van het hoger beroep
In zijn uitspraak van 4 mei 2016, kenmerk BK-14/00350, heeft dit Hof met betrekking tot het jaar 2004 het volgende geoordeeld:
“ 7.1. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank voor wat betreft het jaar 2004 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt dit oordeel en de gronden waarop het berust tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Ter aanvulling overweegt het Hof het volgende.
In het oordeel dat gedurende het jaar 2004 de feitelijke leiding van belanghebbende niet is verplaatst naar hetzij Curaçao hetzij naar Singapore ligt besloten dat naar het oordeel van het Hof de feitelijke leiding van belanghebbende gedurende het onderhavige jaar ongewijzigd ten opzichte van de daaraan voorafgaande jaren door haar aandeelhouder in Nederland is uitgeoefend. Aan dit oordeel liggen ten grondslag de feiten zoals deze zijn vastgesteld in de procedure voor de jaren 2002 en 2003, met name de statutaire beperking van het formele bestuur van belanghebbende, de managementovereenkomsten met de trustkantoren op Curaçao en in Singapore, de vermogensbeheersovereenkomst met de bank in Amsterdam, die in het onderhavige jaar ook na wisseling van de formele directie is gehandhaafd, alsmede de allonge van 19 december 2001. Uit de gehele constellatie leidt het Hof af dat de kernbeslissingen met betrekking tot het beleggingsbeleid en het beheer van het vermogen van belanghebbende door de aandeelhouder worden genomen, die daarmee de feitelijke leiding over belanghebbende uitoefent. De directiebesluiten waar belanghebbende op wijst liggen naar het oordeel van het Hof in het verlengde van de door de aandeelhouder genomen beslissingen en zijn slechts uitvoerend van aard.
Voor zijn oordeel dat de feitelijke leiding van belanghebbende medio 2004 niet is verplaatst naar Singapore neemt het Hof verder in aanmerking dat de managementovereenkomst met [Y] Singapore en de daarin overeengekomen beloning van de formele bestuurders niet wezenlijk afwijkt van hetgeen is overeengekomen met [Y] Curaçao. De in de bijlage van de managementovereenkomst met [Y] Singapore omschreven werkzaamheden van de directie sluiten geenszins beleidsbepalende beslissingen in. Gedurende het onderhavige jaar, ook na wisseling van de directie, heeft de statutaire beperking van de bevoegdheden van het formele bestuur van belanghebbende onverkort gegolden. De heer [C] heeft te kennen gegeven de statuten van belanghebbende zorgvuldig te hebben doorgenomen en zich rekenschap te hebben gegeven van de beperking als neergelegd in meergenoemd artikel 11. De stelling van belanghebbende dat aan deze statutaire beperking geen betekenis toekomt acht het Hof in deze context onwaarachtig.
Voor zover belanghebbende zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat de aanslag dient te worden vernietigd omdat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het fair play-beginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft geschonden, volgt het Hof hem niet. Anders dan belanghebbende is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet kan worden verweten te weinig informatie te hebben vergaard c.q. te hebben verstrekt noch treft de Inspecteur het verwijt feiten en omstandigheden uit de jaren 2002 en 2003 mee te laten wegen in zijn beslissing met betrekking tot het onderhavige jaar. Zulks klemt te meer nu, zoals het Hof hiervoor heeft overwogen, deze feiten en omstandigheden doorwerken naar het jaar 2004.”
De hiervoor geciteerde overwegingen met betrekking tot het jaar 2004 hebben evenzeer te gelden voor de onderhavige jaren en brengen het Hof tot het oordeel dat het de Inspecteur geslaagd acht aannemelijk te maken dat in de onderhavige jaren de feitelijke leiding van belanghebbende niet is verplaatst naar Singapore maar – tot 3 april 2007 - onverkort is gebleven in Nederland in de persoon van haar aandeelhouder. Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat het, gelet op de gehandhaafde statutaire beperking van de bevoegdheden van de formele directie, de met de trustmaatschappij in Singapore gesloten managementovereenkomst, de hoogte van de beloning voor de werkzaamheden van het trustkantoor, de aard van de door het trustkantoor te verrichten werkzaamheden, de vermogensbeheerovereenkomsten met de banken in Amsterdam en Zwitserland en de voorgeschiedenis in de jaren 2002 tot en met 2004 (met name de allonge van 19 december 2001), aannemelijk is dat de kernbeslissingen met betrekking tot het beleggingsbeleid en het beheer van het vermogen van belanghebbende in de onderhavige jaren zijn genomen door haar in Nederland woonachtige aandeelhouder, bij wie derhalve de feitelijke leiding berustte. De in 2005 genomen besluiten van de formele directie zoals vermeld onder de feiten doen aan dit oordeel niet af; deze liggen naar het oordeel van het Hof in het verlengde van de door de aandeelhouder genomen beslissingen en zijn slechts uitvoerend van aard.
Het hoger beroep van de Inspecteur slaagt.
Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat de Inspecteur voor de onderhavige jaren de hoorplicht heeft geschonden. De Inspecteur heeft zulks weersproken onder verwijzing naar het verslag van het hoorgesprek van 24 mei 2011 (hierna: het verslag). Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. In het verslag is expliciet en op verschillende plaatsen vermeld dat het hoorgesprek betrekking heeft op het bezwaarschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2004. Uit het verslag blijkt niet dat de aanslagen voor de jaren 2005 tot en met 2007 onderwerp van gesprek zijn geweest. Weliswaar passeren feiten en omstandigheden de revue die zich voor hebben gedaan in het jaar 2005, maar dit is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat met het gesprek op 22 mei 2011 invulling is gegeven aan de verplichting van de Inspecteur om alvorens op het bezwaar tegen de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2005 tot en met 2007 te beslissen, belanghebbende te horen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende haar recht om te worden gehoord voor deze jaren heeft prijsgegeven. Het Hof komt dan ook tot de conclusie dat de hoorplicht is geschonden en dat het beroep in zoverre gegrond is. Belanghebbende heeft desgevraagd in haar brief van 12 mei 2016 tot uiting gebracht dat zij niet wenst dat de zaak ter herstel van het verzuim wordt terugverwezen naar de Inspecteur en heeft het Hof verzocht zelf in de zaak te voorzien, het beroep gegrond te verklaren, de uitspraken op bezwaar te vernietigen, eventueel onder instandhouding van de rechtsgevolgen, onder toekenning van proceskostenvergoeding. Voor zover dit nog niet reeds is geschied zal het Hof aan het verzoek van belanghebbende gehoor geven.
Voor zover belanghebbende zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat de aanslag dient te worden vernietigd omdat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het fair play-beginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft geschonden, volgt het Hof hem niet. Anders dan belanghebbende is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet kan worden verweten te weinig informatie te hebben vergaard c.q. te hebben verstrekt noch treft de Inspecteur het verwijt feiten en omstandigheden uit de jaren 2002 en 2003 mee te laten wegen in zijn beslissing met betrekking tot de jaren 2004 tot en met 2007. Zulks klemt te meer nu, zoals het Hof hiervoor heeft overwogen, deze feiten en omstandigheden doorwerken naar de onderhavige jaren 2005 tot en met 2007.
Incidenteel hoger beroep
Belanghebbende heeft incidenteel beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank waar het betreft de toegekende proceskostenvergoeding. Zij maakt aanspraak op een integrale proceskostenvergoeding, omdat naar haar oordeel er door de Inspecteur een uitspraak is gedaan of is gehandhaafd, terwijl hem op dat moment duidelijk zou moeten zijn dat de uitspraak geen stand zou houden. Gelet op hetgeen het Hof hiervóór heeft overwogen treft het verwijt van belanghebbende geen doel.
Belanghebbende maakt ook bezwaar tegen de door de rechtbank toegekende lagere vergoeding met hantering van de forfaitaire normering. Omdat naar het oordeel van het Hof het beroep enkel gegrond is wegens schending van de hoorplicht ziet het Hof geen aanleiding de Inspecteur tot een hogere vergoeding te veroordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het Hof verwerpt het incidenteel hoger beroep.
Immateriële schadevergoeding
In zijn uitspraak van 4 mei 2016 met betrekking tot het jaar 2004 heeft het Hof een schadeloosstelling toegekend voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Omdat de onderhavige zaken gelijktijdig met het jaar 2004 zijn ingediend en behandeld én omdat met de onderhavige uitspraak de termijn niet verder is overschreden dan met (afgerond) een half jaar, ziet het Hof geen aanleiding de voorondersteld opgelopen frustratie bij belanghebbende met meer te compenseren dan het reeds heeft gedaan met zijn uitspraak van 4 mei 2016.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen komt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is, dat het beroep van belanghebbende gegrond is wegens schending van de hoorplicht en dat het incidenteel ingestelde hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Beslist dient te worden als volgt.
Proceskosten en griffierecht
8. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 992 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punt(en) à € 496 x 1 (gewicht van de zaak)). De rechtbank heeft belanghebbende reeds een vergoeding voor proceskosten toegekend voor de bezwaarfase en de beroepsfase. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- -
-
vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor de jaren 2005 tot en met 2007 behoudens de veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en de betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn,
- -
-
verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur voor de jaren 2005 tot en met 2007 ingestelde beroep gegrond,
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- -
-
handhaaft de aanslagen voor de jaren 2005 tot en met 2007,
- -
-
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992,
- -
-
verklaart het incidenteel ingestelde hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, F.G.F. Peters en O.C.R. Marres, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 24 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.