Home

Gerechtshof Den Haag, 08-12-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4203, BK-17/00442

Gerechtshof Den Haag, 08-12-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4203, BK-17/00442

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
8 december 2017
Datum publicatie
29 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2017:4203
Formele relaties
Zaaknummer
BK-17/00442

Inhoudsindicatie

Naar 's Hofs oordeel heeft de Rechtbank aan de hand van de zorgvuldig op basis van het geheel van voorhanden zijnde gegevens vastgestelde feiten en omstandigheden met juistheid geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof neemt de door de Rechtbank gebezigde overwegingen over en zal beslissen met inachtneming van de door de Inspecteur in hoger beroep aangedragen informatie, inhoudende dat in verband met een kleine herrekening van de omzet van belanghebbende tot op € 1.011.653, de naheffingsaanslag moet worden verminderd met € 1.535, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-17/00442

in het geding tussen:

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 16 maart 2017, nr. SGR 16/4893.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft belanghebbende over het jaar 2008 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 83.105 opgelegd en bij beschikking € 11.655 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verlaagd naar € 70.484 en de heffingsrente naar € 9.879.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 168 is geheven.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verlaagd naar € 65.897 onder dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente, de Inspecteur veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten van € 990 en de Inspecteur opgedragen belanghebbende het griffierecht te vergoeden.

1.5.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 250 is geheven.

1.6.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 november 2017 te Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert een advocatenpraktijk en is ondernemer voor de heffing van de omzetbelasting.

2.2.

Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is begonnen op 10 december 2013 en het controlerapport is opgesteld op 19 maart 2015. Bij het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid bezien van de aangiften omzetbelasting met betrekking tot de prestaties van de advocatenpraktijk, over de tijdvakken van 2008 tot en met 31 juli 2011. De door belanghebbende bij het onderzoek overgelegde debiteurenoverzichten en het kasboek vertonen een in 2008 gerealiseerde omzet (inclusief omzetbelasting) van € 1.050.256,76 (omzet Raad voor de Rechtsbijstand: € 547.886,58, omzet gewone debiteuren: € 451.822,21 en kasontvangsten € 50.547,97).

2.3.

In afwachting van de definitieve uitkomsten van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 24 december 2013, ter behoud van rechten, de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag is gebaseerd op van belanghebbende zelf afkomstige bij het boekenonderzoek verstrekte boekhoudkundige gegevens en cijfers, die door de Inspecteur ter controle zijn afgezet tegen de netto omzet van € 809.181 zoals die blijkt uit belanghebbendes aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2008. Belanghebbende heeft op de periodieke aangiften omzetbelasting voor het jaar 2008 in totaal een omzet verantwoord van € 389.811. Aan omzetbelasting is op de aangiften € 3.127 voldaan. Bij het vaststellen van de naheffing heeft de Inspecteur rekening gehouden met de al bij wijze van zo te noemen systeemaanslagen nageheven belastingbedragen die resulteren uit de aangiften en niet zijn voldaan.

2.4.

In het controlerapport is vermeld:

"(…)

4. Omzet en omzetbelasting

Wij hebben de omzet vastgesteld aan de hand van de door dhr. [X] digitaal overgelegde debiteuren overzichten en het kasboek. Zoals al vermeld heeft dhr. [X] meestal de omzetbelasting wegens de diensten verricht aan de Raad van Rechtsbijstand niet in rekening gebracht. De aangegeven omzet in de debiteuren overzichten is daarom inclusief omzetbelasting. Uit deze administratie blijkt de volgende omzet inclusief Omzetbelasting:

"Jaar 2008

Omzet Raad van Rechtsbijstand € 547.886,58

Omzet 'gewone' debiteuren € 451.822,21

Omzet kasontvangsten € 50.547,97

Totale ontvangsten inclusief OB € 1.050.256,76

Te betalen OB 19/119 x 1.050.256,76 € 167.688,-

Te verlenen voorbelasting € 31.723,-

Af te dragen omzetbelasting € 135.965,-

Reeds afgedragen € 3.127,-

Reeds nageheven € 145.417,-

Nog corrigeren -/- € 12.579,- "

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:

"(…)

6. In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de door [belanghebbende] behaalde omzet.

7. [ Belanghebbende] stelt dat de door [de Inspecteur] vastgestelde omzet onjuist is, omdat bij de controle niet is uitgegaan van zijn financiële administratie. [Belanghebbende] heeft ter zitting verzocht de zaak aan te houden en gesteld dat [de Inspecteur] niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.

8. [ De Inspecteur] stelt dat de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld en is gebaseerd op door [belanghebbende] verstrekte gegevens. In het verweerschrift heeft hij zich nader op het standpunt gesteld dat in de omzet ten onrechte een bedrag aan doorlopende kosten, bestaande uit griffierechten en leges, is begrepen van € 28.989. Om die reden concludeert [de Inspecteur] tot gegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Aanhouden van de behandeling van het beroep

9. Voor deze zaak was de mondelinge behandeling aanvankelijk bepaald op 11 januari 2017. Op verzoek van de gemachtigde is de behandeling toen uitgesteld omdat hij die dag verhinderd was. Gemachtigde heeft een veelheid aan verhinderdata en verhindertijdstippen opgegeven. Bij het vaststellen van onderhavige zittingsdatum en zittingstijdstip is daarmee rekening gehouden. Een volgend verzoek van de gemachtigde om uitstel van de zitting is daarom afgewezen.

10. Ter zitting heeft [belanghebbende] verzocht de behandeling aan te houden, teneinde hem de gelegenheid te geven een verbeterde administratie aan [de Inspecteur] over te leggen. Hij heeft aangevoerd dat hij in het kader van bezwaarschriften die zijn ingediend tegen aanslagen voor latere jaren met [de Inspecteur] een afspraak heeft begin maart 2017 waarbij tevens de administratie aan de orde is.

11. [ Belanghebbende] heeft reeds in zijn aanvulling op het bezwaarschrift van 15 februari 2014 meegedeeld dat hij de administratie opnieuw zou opzetten, dit heeft hij herhaald in zijn e-mail aan [de Inspecteur] van 14 oktober 2014. Gezien het feit dat de uitspraak op bezwaar is gedaan op 29 april 2016 heeft [belanghebbende] zowel daarvoor als daarna ruim voldoende de tijd gehad aan dat voornemen uitvoering te geven. Ook tijdens de controle is [belanghebbende] in de gelegenheid gesteld nader inzicht te verschaffen. Gezien het voorgaande acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om de behandeling van het beroep aan te houden enkel om [belanghebbende] alsnog de gelegenheid te geven een verbeterde administratie over te leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [de Inspecteur] heeft verklaard dat onderhavige naheffingsaanslag geen onderdeel uitmaakt van het gesprek dat begin maart 2017 zal plaatsvinden.

Op de zaak betrekking hebbende stukken

12. [ Belanghebbende] heeft ter zitting gesteld dat [de Inspecteur] ten onrechte een door de FIOD opgemaakt rapport niet heeft overgelegd dat ten grondslag heeft gelegen aan onderhavige naheffingsaanslag. Volgens [belanghebbende] bevat dat FIOD rapport informatie over onderhavig jaar en zou hieruit kunnen volgen dat de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. [Belanghebbende] beschikt over het FIOD rapport en heeft ter zitting, citerend uit dat rapport, verklaard dat dit is opgesteld naar aanleiding van het boekenonderzoek dat heeft plaatsgevonden bij [belanghebbende]. [De Inspecteur] heeft ter zitting verklaard pas kort voor de zitting bekend te zijn geworden met het bestaan van het FIOD-rapport en dat de naheffingsaanslag niet daarop is gebaseerd.

13. [ De Inspecteur] is op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te zenden. Hieronder moet worden verstaan alle stukken die relevant zijn voor de beslissing van de rechtbank en die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming van de inspecteur. Gezien het feit dat de naheffingsaanslag is opgelegd ruim voordat het controlerapport is opgemaakt en is gebaseerd op de gegevens uit de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting van [belanghebbende], acht de rechtbank de verklaring van [de Inspecteur] dat het FIOD-rapport bij zijn besluitvorming over onderhavige naheffingsaanslag geen rol heeft gespeeld, aannemelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het FIOD rapport volgens [belanghebbende] is opgemaakt naar aanleiding van de controle van [de Inspecteur], dus ruim na het opleggen van de naheffingsaanslag. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het onderzoek te schorsen en [de Inspecteur] op te dragen alsnog een kopie van het FIOD rapport over te leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [belanghebbende] zelf reeds beschikt over het FIOD-rapport en derhalve de daarin volgens hem van belang zijnde informatie aan de rechtbank had kunnen verstrekken.

De naheffingsaanslag

14. [ Belanghebbende] heeft ter zitting aangevoerd dat de omzet zoals die door de controlerende ambtenaren is vastgesteld onjuist is, omdat zij ten onrechte zijn uitgegaan van de zogenoemde zakenkaarten waarop niet de werkelijk aan de cliënten in rekening gebrachte bedragen staan vermeld. De zakenkaarten stemmen niet overeen met de financiële administratie en bij de controle is de financiële administratie niet bekeken. Verder is ten onrechte geen rekening gehouden met de oninbare debiteuren.

15. De bewijslast dat de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld, rust op [de Inspecteur]. Nu [belanghebbende] niet heeft weersproken dat de naheffingsaanslag is gebaseerd op het verschil tussen de door [belanghebbende] op zijn aangiften omzetbelasting vermelde omzet en de omzet zoals die volgt uit [belanghebbendes] aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2008, is [de Inspecteur] in dat bewijs geslaagd. Uit het controlerapport blijkt dat de omzet is vastgesteld aan de hand van de administratie zoals die bij [belanghebbende] tijdens de controle is aangetroffen. De rechtbank volgt [belanghebbende] dan ook niet in zijn stelling dat daartoe slechts de zakenkaarten zijn geraadpleegd en dat daarom de gegevens in het controlerapport onjuist zijn. [De Inspecteur] heeft bij de uitspraak op bezwaar dan ook kunnen en mogen uitgaan van het controlerapport.

16. Tussen partijen is niet in geschil dat [belanghebbende] het factuurstelsel toepast. Gezien het bepaalde in artikel 26, eerste lid, letter a, sub 12 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 is dat ook terecht. Dat betekent dat [belanghebbende] de omzetbelasting verschuldigd is ongeacht de vraag of de door hem uitgereikte facturen daadwerkelijk zijn betaald. De stelling van [belanghebbende] dat de omzet moet worden verlaagd met het bedrag van de debiteuren is dan ook onjuist. Voor een eventuele teruggaaf wegens oninbare debiteuren dient [belanghebbende] een verzoek te doen op basis van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

17. [ Belanghebbende] heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de heffingsrente en ook overigens is niet gebleken dat die naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.

18. Gelet op het nader ingenomen standpunt van [de Inspecteur] dient het beroep gegrond te worden verklaard. De omzet moet daarom met € 28.989 worden verlaagd tot € 1.021.267 en de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 65.897.

Proceskosten

19. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase ziet de rechtbank geen aanleiding, aangezien [belanghebbende], voordat uitspraak op bezwaar werd gedaan, daarom niet heeft verzocht. Bovendien is in bezwaar geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

(…)"

Geschil en standpunten

Beoordeling

Proceskosten en griffierechten

Beslissing