Gerechtshof Den Haag, 17-04-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1001, BK-17/00471 en BK-17/00472
Gerechtshof Den Haag, 17-04-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1001, BK-17/00471 en BK-17/00472
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 17 april 2018
- Datum publicatie
- 1 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2018:1001
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2013:11321, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:394
- Zaaknummer
- BK-17/00471 en BK-17/00472
Inhoudsindicatie
Verwijzingszaak (HR 15/05352, BNB 2017/162). Grootschalige taxplanningstructuur van bankencon-cern. Na verwijzing is in geschil of de aftrek van het gedeelte van de rente dat niet door fraus legis wordt getroffen (de excesrente) wordt beperkt door het bepaalde in artikel 10a Wet Vpb. Niet lan-ger in geschil is tot welk bedrag de aftrek van de door belanghebbende verschuldigde rente wordt verhinderd door toepassing van het leerstuk van fraus legis. Toepassing van de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, letter a, Wet Vpb bij een externe le-ning aan de hand van de maatstaven die zijn neergelegd in HR BNB 2017/156. Het Hof oordeelt in de eerste plaats dat de Inspecteur de inhoud van een door belanghebbende vóór verwijzing in het geding ingebrachte verklaring na verwijzing mag weerspreken. Gelet op de uitgangspunten in cassatie staat vast dat extern is ingeleend, zodat het standpunt van de Inspec-teur dat de door de London Branch aan belanghebbende geleende gelden niet door de London Branch zijn aangetrokken in de vorm van vreemd vermogen, faalt. Belanghebbende maakt echter niet aannemelijk dat sprake is van voldoende parallellie tussen de schuld aan de London Branch en de uiteindelijke externe financiering daarvan. Het feit dat in de zaak betreffende een zustermaat-schappij van belanghebbende de aan de London Branch verschuldigde rente uiteindelijk tot en met de procedure voor de Hoge Raad aftrekbaar is geacht, staat aan dat oordeel niet in de weg. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel wordt niet gehonoreerd, aangezien zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat wordt voldaan aan de in het Besluit van 23 december 2005, nr. CPP2005/2662M, genoemde criteria voor schuldparallellie.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-17/00471 en 17/00472
Uitspraak van 17 april 2018
in het geding tussen:
de rechtsopvolger van [X5] B.V. te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: M. Sanders en M. Mees)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
(vertegenwoordigers: H.P.W. Snijders, F.J. Roodenberg en M.H. de Borst)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) van 6 november 2013, nummers AWB 12/542 en 12/543, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslagen en beschikkingen.
Aanslagen, beschikkingen, bezwaren en geding in eerste aanleg
BK-17/00471
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 42.645.633. Het verlies is vastgesteld op nihil. Bij afzonderlijk gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur een bedrag van € 1.516.269 aan heffingsrente in rekening gebracht (de beschikking heffingsrente) en een boete opgelegd van € 5.545.006 (de boetebeschikking).
BK-17/00472
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 255.000. In deze aanslag ligt tevens een beschikking besloten, waarbij verrekening van een verlies uit eerdere jaren is afgewezen. Het verlies is vastgesteld op nihil. Bij afzonderlijk gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur een bedrag van € 4.490 aan heffingsrente in rekening gebracht (de beschikking heffingsrente) en een boete opgelegd van € 26.010 (de boetebeschikking).
Beide zaken
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de hiervoor in 1.1 vermelde aanslagen en beschikkingen afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.