Gerechtshof Den Haag, 29-06-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2053, BK-18/00512
Gerechtshof Den Haag, 29-06-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2053, BK-18/00512
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 29 juni 2018
- Datum publicatie
- 21 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2018:2053
- Formele relaties
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2019:699
- Zaaknummer
- BK-18/00512
Inhoudsindicatie
In geschil is of het bezwaar tegen de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting terecht is afgewezen. De gemachtigde van belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof van aanvang af aangestuurd op een beslissing van de heffingsambtenaar die bij de Rechtbank op formele gronden - in het bijzonder vanwege schending van de hoorplicht - wordt vernietigd. Het Hof komt tot de conclusie dat de Rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, met juistheid en op goede gronden heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en met juistheid heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar geen factuur met vermelding van omzetbelasting had hoeven uit te reiken.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00512
in het geding tussen:
en
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 22 februari 2018, nr. SGR 17/6768.
Procesverloop
Aan belanghebbende is op 22 januari 2017 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op het verzoek om uitreiking van een btw-factuur en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 15 juni 2018. De heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 3 mei 2018 aan de gemachtigde van belanghebbende naar het adres [A] , [B] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen inlichtingen is de brief op 4 mei 2018 op dat adres uitgereikt.
Feiten
De auto van belanghebbende, een taxichauffeur, staat op 22 januari 2017 om 23.08 uur, zo blijkt uit een controle, op een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats aan de [C] in [D] , ter hoogte van nummer 1. De locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [D] aangewezen als een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats.
Naar aanleiding van de ten tijde van de controle gedane bevinding dat niet blijkt dat parkeerbelasting is voldaan, is de naheffingsaanslag van € 62,70 (€ 1,70 belasting plus € 61 kosten) opgelegd.
Het door mr. [E] als gemachtigde van belanghebbende met betrekking tot de naheffingsaanslag ingediende bezwaarschrift van 17 maart 2017 meldt:
"Ik treed op namens de heer [X] en maak hierbij tijdig bezwaar tegen de naheffingsaanslag met aanslagnummer […] . Vooralsnog bestrijdt belanghebbende dat er sprake is geweest van parkeren en dat hij evenmin gebruik heeft gemaakt van een fiscale parkeerplaats. Reeds hierom is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. Ook wordt verzocht om telefonisch te worden gehoord en mij voorafgaand de zaakstukken toe te sturen, een termijn voor het aanvullen van nadere gronden, een factuur met omzetbelasting, alsmede wordt verzocht om vergoeding van de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand. (…)"
Bij brief van 10 juli 2017 bericht de heffingsambtenaar de gemachtigde van belanghebbende:
"Op 21 maart 2017 heb ik van u een bezwaarschrift ontvangen, gericht tegen naheffingsaanslag van 22 januari 2017. In de bijlage treft u een systeemuitdraai met de gegevens van de naheffingsaanslag alsmede een foto van het voertuig en van het kenteken. Ik verzoek u binnen vier weken na dagtekening van deze brief de gronden van uw bezwaar aan te geven. U kunt daarvoor de retourenvelop gebruiken."
Bij aan de gemachtigde van belanghebbende gerichte brief van 22 augustus 2017 (zie ook 5.1) geeft de heffingsambtenaar te kennen:
"Bij mijn brief van 10 juli 2017 zond ik u de zaakstukken en verzocht ik u het bezwaar binnen vier weken nadien te motiveren. Ik heb geen antwoord van u ontvangen. Ik verzoek u daarom om binnen twee weken na dagtekening van deze brief alsnog de (nadere) gronden van uw bezwaar aan te geven. U kunt de bijgevoegde retourenvelop gebruiken. Ik wijs u erop dat ik de beslissing op het bezwaar bij het uitblijven van nadere bezwaargronden zal baseren op hetgeen u in het bezwaarschrift van 17 maart 2017 heeft aangegeven en op hetgeen u tijdens de hoorzitting eventueel naar voren brengt. De telefonische hoorzitting zal plaatsvinden op donderdag 7 september 2017 om 13:30 uur. Mocht dit moment u niet uitkomen, dan verneem ik graag een alternatief van u."
Bij brief van 20 september 2017 doet de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar:
"(…) Naar aanleiding van uw bezwaarschrift merk ik het volgende op. Nu u mijn verzoeken van 10-07-2017 en 22-08-2017 om aanvulling van de bezwaargronden onbeantwoord heeft gelaten, zal ik mij baseren op hetgeen u in het bezwaarschrift van 17-03-2017 heeft aangegeven. De parkeercontroleur heeft op 22-01-2017 om 23:08 uur geconstateerd dat het voertuig met kenteken […] stond geparkeerd op een fiscale parkeerplek zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van uw verzoek om te worden gehoord, bent u uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 07-09-2017 om 13:30 uur. Hoewel ik u meerdere keren heb gebeld op het nummer in uw briefhoofd en een terugbelverzoek heb achtergelaten, heb ik geen bericht van u ontvangen. Om deze redenen wijs ik uw bezwaar af en handhaaf ik de naheffingsaanslag. (…)"
Het verweerschrift in eerste aanleg meldt:
"(…) Zoals uit het op 29 november 2017 toegezonden dossier blijkt, is gemachtigde van [belanghebbende] bij brief van 22 augustus 2017 uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 7 september 2017 om 13:30. De uitnodiging is naar het door gemachtigde gehanteerde postadres gestuurd en niet door mij retour ontvangen. Eén van mijn bezwaarmedewerkers heeft op 7 september 2017 om 13:30 gebeld met het door gemachtigde in zijn brieven vermelde telefoonnummer. De telefoon werd echter niet opgenomen. Om 13:35 is weer gebeld, werd de telefoon weer niet opgenomen en is een bericht achtergelaten met het verzoek terug te bellen. Om 16:30 heeft mijn medewerker nogmaals gebeld maar kreeg wederom geen contact met gemachtigde. (…)"
Het hogerberoepschrift meldt:
"(…) In het beroep is door belanghebbende uitdrukkelijk en duidelijk aangegeven dat hem geen brief bekend is waaruit zou volgen dat er sprake was van een hoorzitting op 7 september 2017. De verzending van zo een brief is door belanghebbende uitdrukkelijk bestreden. Een bewijs van de daadwerkelijke verzending bevindt zich niet in het dossier. (…) De rechtbank heeft dit betoog ongemotiveerd gepasseerd alsof het niet is opgeworpen. Gelet op art. 8:69 Awb doet de bestuursrechter uitspraak op grond van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft dit niet in acht genomen door dit essentiële betoog in het geheel niet te bespreken. Reeds hierom kan de uitspraak niet in stand blijven. Uit het voorgaande volgt tevens dat, nu een behoorlijk bewijs van verzending van de uitnodiging ontbreekt, de hoorplicht is geschonden. De rechtbank kon niet, zonder nadere motivering welke ontbreekt, aannemen dat van een behoorlijke en daadwerkelijk verzonden uitnodiging sprake was. Hieraan kan niet afdoen dat [de heffingsambtenaar] op de dag dat de beweerdelijke hoorzitting plaats zou vinden heeft gebeld. Immers wist (de gemachtigde van) belanghebbende niets van een telefonische hoorzitting op 7 september 2017 en was ook niet aanwezig om de telefoon aan te nemen. Een verzoek om terug te bellen kan evenmin worden aangemerkt als een concrete uitnodiging. Van omstandigheden waaruit men moest afleiden dat van het horen werd afgezien is ook in dit geval niet gebleken, (…) De hoorplicht is derhalve, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geschonden, terugverwijzing dient te volgen waarbij dan ook wordt gepersisteerd. (…)"
Het verweerschrift in hoger beroep meldt:
"(…) Voor mij staat vast dat de uitnodiging voor de hoorzitting op correcte wijze aan Post.nl is aangeboden. Volgens vaste werkwijze bij de Handhavingsorganisatie/Bezwaar wordt een uitnodiging voor een hoorzitting aangemaakt, ondertekend door de bezwaarmedewerker en gekopieerd. Het origineel wordt vervolgens in een vensterenvelop gedaan en ter verzending aangeboden aan de postkamer. Pas hierna wordt het afschrift van de brief aan het bezwaardossier toegevoegd (bijlage 1). De uitnodiging voor de hoorzitting is naar het juiste adres verstuurd en niet door mij retour ontvangen. Gemachtigde is vervolgens meerdere malen door één van mijn bezwaarmedewerkers gebeld op het in het briefhoofd van gemachtigde genoemde telefoonnummer. Omdat er niet opgenomen werd heeft mijn bezwaarmedewerker de voicemail ingesproken met het verzoek om in verband met de hoorzitting terug te bellen. Aan dit verzoek heeft gemachtigde niet voldaan. Van een professionele gemachtigde die zelf aangeeft telefonisch gehoord wil worden verwacht ik dat deze maatregelen treft dat hij vervolgens ook telefonisch bereikbaar is. Er mag in zo’n geval zeker verwacht worden dat terugbelverzoeken daadwerkelijk beantwoord worden. Het is gemachtigde zelf die het telefonisch horen (vrijwel) onmogelijk heeft gemaakt (…). Ik wijs nog op het feit dat gemachtigde in deze zaak verder ook weinig moeite heeft genomen de belangen van belanghebbende te vertegenwoordigen. Het bezwaarschrift bestaat uit niet meer dan de opmerking dat er niet sprake zou zijn van parkeren op een fiscale parkeerplaats. Ondanks dat daarom verzocht is, is het bezwaarschrift door gemachtigde vervolgens niet van een specifiek op deze zaak betrekking hebbende motivering voorzien. (…)"
Bij brief van 2 juni 2018 geeft de gemachtigde van belanghebbende in reactie op het verweerschrift in hoger beroep te kennen:
"(…) Kern van het geschil is of belanghebbende op behoorlijke wijze is uitgenodigd voor de telefonische hoorzitting. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat er nooit een uitnodiging is ontvangen. De rechtbank heeft dat betoog ten onrechte onbesproken gelaten. In zijn reactie stelt de heffingsambtenaar in algemene zin dat een uitnodiging is aangemaakt en aangeboden aan de postkamer, juist geadresseerd is en niet retour is ontvangen. De door de heffingsambtenaar aangevoerde omstandigheden/algemene beschrijving kwalificeren echter niet als bewijs van verzending. (…) Dat er op de dag van de in de ter discussie staande uitnodiging is gebeld en er niet werd opgenomen is logisch, de brief en uitnodiging waren onbekend zodat daarmee ook geen rekening is gehouden zoals reeds is opgemerkt in het hoger beroepschrift. De afsluitende opmerking van de heffingsambtenaar kan ik evenmin plaatsen nu immers bij uitstek de hoorzitting de gelegenheid is om de motivering van het bezwaar nader aan te vullen. (…)"
De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwegen:
"(…)
3. In zijn bezwaarschrift van 17 maart 2017 heeft de gemachtigde van [belanghebbende] bestreden dat [belanghebbende] heeft geparkeerd en heeft hij verzocht telefonisch te worden gehoord. Tevens heeft de gemachtigde van [belanghebbende] verzocht om de uitreiking van een factuur met omzetbelasting. [De heffingsambtenaar] heeft bij brief van 22 augustus 2017 aan de gemachtigde van [belanghebbende] een voorstel gedaan voor een telefonische hoorzitting. In de brief is opgenomen: "(…)"
4. De gemachtigde van [belanghebbende] heeft niet gereageerd op de brief. Op 7 september 2017 heeft [de heffingsambtenaar] om 13:30 gebeld met het in het briefhoofd vermelde telefoonnummer van gemachtigde. [De heffingsambtenaar] kreeg geen gehoor. Vijf minuten later heeft [de heffingsambtenaar] nogmaals gebeld naar gemachtigde. [De heffingsambtenaar] kreeg wederom geen gehoor. Hierop heeft [de heffingsambtenaar] de voicemail ingesproken en gemachtigde verzocht om terug te bellen. De gemachtigde van [belanghebbende] heeft niet teruggebeld. Diezelfde dag om 16:30 heeft [de heffingsambtenaar] wederom en tevergeefs gebeld naar gemachtigde.
5. [ De heffingsambtenaar] heeft op 20 september 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen. [De heffingsambtenaar] is in zijn uitspraak op bezwaar niet ingegaan op het verzoek om een factuur met omzetbelasting uit te reiken.
Geschil
6. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Voorts is in geschil of de hoorplicht is geschonden en of de uitspraak op bezwaar deugdelijk gemotiveerd is.
7. [ Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting onterecht is opgelegd omdat sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Voorts stelt [belanghebbende] zich op het standpunt dat [de heffingsambtenaar] de hoorplicht heeft geschonden en dat daarom de zaak moet worden teruggewezen naar [de heffingsambtenaar]. Tot slot stelt [belanghebbende] zich op het standpunt dat [de heffingsambtenaar] het verzoek om een BTW-factuur in zijn uitspraak op bezwaar ten onrechte onbehandeld heeft gelaten waardoor dat besluit onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd is.
8. [ De heffingsambtenaar] concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. [De heffingsambtenaar] voert aan dat er sprake is van parkeren zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan en de gemachtigde van [belanghebbende] correct is opgeroepen voor een hoorzitting. Voorts voert [de heffingsambtenaar] aan dat verzoek om een BTW-factuur niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
9. [ Belanghebbende] heeft in zijn bezwaarschrift verzocht telefonisch te worden gehoord. Het uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij één van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet. De rechtbank oordeelt dat in dit geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onderdeel d, van de Awb. In voornoemd artikellid is bepaald dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien als de belanghebbende niet binnen de door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. De rechtbank overweegt dat [de heffingsambtenaar] bij brief van 22 augustus 2017 een voorstel heeft gedaan voor een hoorgesprek en daarbij heeft verzocht om contact zoeken wanneer het voorgestelde moment niet schikte. Gemachtigde van [belanghebbende] heeft hierop niet gereageerd. Voorts heeft [de heffingsambtenaar], door meerdere malen te bellen en een bericht in te spreken op de voicemail van de gemachtigde van [belanghebbende], getracht een hoorzitting te laten plaatsvinden. De gemachtigde heeft niet meer gereageerd, ook niet op het ingesproken voicemail bericht. Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel dat [de heffingsambtenaar] voldoende pogingen heeft ondernomen om tegemoet te komen aan het verzoek van [belanghebbende] om te worden gehoord, en dat er geen schending van de hoorplicht is. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
10. Niet in geschil is dat [belanghebbende] op een parkeerplaats stond waarvoor parkeerbelasting verschuldigd was en deze niet was voldaan. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van [belanghebbende] zijn stelling, dat sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen, niet nader heeft onderbouwd. Evenmin zijn [belanghebbende] of zijn gemachtigde ter zitting verschenen teneinde de stelling toe te lichten. Voorts is op de door [de heffingsambtenaar] overgelegde foto’s die bij het verweerschrift zijn gevoegd ten tijde van de constatering geen activiteit te zien. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat er sprake was van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de heffingsambtenaar] de naheffingsaanslag parkeerbelasting dan ook terecht gehandhaafd.
11. Ten aanzien van het verzoek om een BTW-factuur oordeelt de rechtbank als volgt. Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Tot deze bijkomende beslissingen behoren de griffierechtvergoeding (artikel 8:41 Awb), de proceskostenvergoeding (artikel 8:75 Awb) en de (materiële en immateriële) schadevergoeding (artikel 8:88 Awb). Anders dan de gemachtigde van [belanghebbende] kennelijk betoogt, kan een verzoek om uitreiking van een factuur voor de omzetbelasting als bedoeld in artikel 34c en volgende van de Wet op de omzetbelasting 1968 niet als een zodanige bijkomende beslissing worden aangemerkt. [Belanghebbende] heeft immers bij dat verzoek een buiten de bestreden naheffingsaanslag parkeerbelasting gelegen belang, namelijk het creëren van een recht op aftrek van omzetbelasting (vgl. HR 23 maart 2012, nr. 11/01321, ECLI:NL:HR:2012:BV0655 en Hof Den Haag 18 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2196). Wegens gebrek aan belang wordt deze beroepsgrond niet-ontvankelijk verklaard.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"