Gerechtshof Den Haag, 26-09-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2547, BK-18/00360
Gerechtshof Den Haag, 26-09-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2547, BK-18/00360
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 september 2018
- Datum publicatie
- 2 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2018:2547
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:5821, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-18/00360
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft zich borg gesteld voor een geldlening van een vennootschap waarin hij een (indirect) belang heeft. Belanghebbende wordt aansprakelijk gesteld op grond van de borgstelling en wenst de omvang van de borgstelling als negatief resultaat uit werk en woning op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering te brengen. Het Hof oordeelt dat geen niet van de winst van de vennootschap afhankelijke vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde borgstelling te aanvaarden.
Tevens wordt belanghebbende door de curator aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort van de vennootschap waarin belanghebbende een (indirect) belang heeft.
Het Hof oordeelt dat de verplichting die voor belanghebbende voortvloeit uit deze aansprakelijkstelling voor hem een schuld is, dat deze schuld niet rechtstreeks samenhangt met aan het vermogen van de werkzaamheid toegerekende bestanddelen van het vermogen van belanghebbende en dat de schuld daarom niet tot het vermogen van de werkzaamheid mag worden gerekend. Ten slotte wordt belanghebbende in privé aansprakelijk gesteld uit hoofde van een overeenkomst van geldlening. Het Hof oordeelt dat belanghebbende deze aansprakelijkheid heeft aanvaard in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en dat dit tot gevolg heeft dat een uit deze aansprakelijkstelling voortvloeiend verlies niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/00360 en 18/00361
Uitspraak van 26 september 2018
in het geding tussen:
[X] te [Z] , Australië, te dezer zake domicilie gekozen hebbende te [Y] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Maastricht, de Inspecteur,
(vertegenwoordigers: T.J.M. Triepels en F.W.M. Meex)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 16 september 2016, nummers BRE 15/7049 en 15/7050 betreffende de onder 1.1 en 1.2 vermelde aanslagen en beschikkingen.
Aanslagen, beschikkingen, bezwaren en geding in eerste aanleg
De Inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.753 (aanslag 2011). In de aanslag ligt een beschikking besloten waarbij het verlies uit werk en woning van dat jaar is vastgesteld op nihil (verliesvaststellingsbeschikking 2011). Voorts heeft de Inspecteur bij beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 29 in rekening gebracht (beschikking heffingsrente 2011).
De Inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.524 (aanslag 2012). In de aanslag ligt een beschikking besloten waarbij het verlies uit werk en woning van dat jaar is vastgesteld op nihil (verliesvaststellingsbeschikking 2012).
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.