Home

Gerechtshof Den Haag, 16-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:114, BK-17-00719

Gerechtshof Den Haag, 16-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:114, BK-17-00719

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 januari 2019
Datum publicatie
31 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:114
Formele relaties
Zaaknummer
BK-17-00719

Inhoudsindicatie

Betekeningskosten dwangbevel van 1 juli 2016 voor aanslag waterschapslasten 2015. De brief van 26 juli 2016 van de invorderingsambtenaar dient te worden aangemerkt als een uitspraak op het bezwaar tegen de bij het dwangbevel van 1 juli 2016 in rekening gebrachte betekeningskosten in die zin dat het dwangbevel werd ingetrokken en de kosten ervan werden afgeboekt. Van het niet tijdig beslissen op bezwaar tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten is geen sprake, zodat de Rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het verzoek om toepassing van een dwangsom heeft de Rechtbank op goede gronden afgewezen. Bezwaar en beroep tegen een besluit dat is genomen op grond van de Invorderingswet 1990 tot verlening, intrekking of wijziging van een betalingsregeling is niet mogelijk op grond van 8:5 van de Awb i.s.m. art. 1 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep is niet overschreden, zodat belanghebbende geen recht heeft op immateriële schadevergoeding. Voor onrechtmatig schadeveroorzakend handelen door de invorderingsambtenaar is onvoldoende gesteld.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-17/00719

in het geding tussen:

en

Waardebepaling (SVHW), de invorderingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: E. Blom)

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2017, nummer ROT 17/1142.

Procesverloop

1.1.

Op 1 juli 2016 heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende een dwangbevel met bevel tot betaling van de aanslag in de waterschapsbelastingen voor het jaar 2015 betekend. Voor het betekenen is belanghebbende daarbij € 45 in rekening gebracht (betekeningskosten).

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 13 juli 2019 tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten een bezwaarschrift ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende bij brief van 26 juli 2016 medegedeeld dat de betekeningskosten zijn afgeboekt.

1.3.

Eveneens op 26 juli 2016 is belanghebbende een betalingsregeling verleend. Belanghebbende heeft daartegen op 6 september 2016 bezwaar gemaakt.

1.4.

Bij brief van 20 januari 2017 heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens het uitblijven van uitspraak op zijn bezwaren van 13 juli 2016 en 6 september 2016.

De Rechtbank:

- verklaart het beroep niet tijdig beslissen op het bezwaar van 13 juli 2016 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep niet tijdig beslissen op het bezwaar van 6 september 2016 niet-ontvankelijk;

- wijst de verzoeken om een dwangsom af;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

1.5.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 124. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het Hof heeft de mondelinge behandeling van de zaak bepaald op 1 mei 2018. Belanghebbende is daarvoor bij brief van 15 februari 2018 uitgenodigd. Op 28 maart 2018 is het verzoek van belanghebbende om uitstel van de mondelinge behandeling te verlenen in verband met andere lopende procedures bij de Centrale Raad van Beroep afgewezen.

1.7.

Belanghebbende heeft op 30 april 2018 voorafgaande aan de mondelinge behandeling van het hoger beroep die was vastgesteld op 1 mei 2018, per faxbericht een aanvulling op zijn hoger beroepschrift ingezonden waarvan het Hof een afschrift aan de invorderingsambtenaar heeft gezonden.

1.8.

Tijdens de mondelinge behandeling van 1 mei 2018 zijn partijen verschenen. Ter zitting zijn de hoger beroepen van belanghebbende met kenmerknummers BK-17/00717 tot en met BK-17/00722 gezamenlijk behandeld.

1.9.

Kort na de aanvang van de zitting op 1 mei 2018 heeft belanghebbende de voorzitter Van Leijenhorst en de leden Vrouwenvelder en Vonk gewraakt waarna de mondelinge behandeling is geschorst. Van het verhandelde ter zitting en de wraking is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden.

1.10.

De meervoudige wrakingskamer van het Hof heeft op 17 mei 2018, zaaknummer 000630-18 het verzoek tot wraking afgewezen.

1.11.

De voortzetting van de mondelinge behandeling is bepaald op 15 juni 2018. Belanghebbende heeft uitstel verzocht van deze behandeling in verband met een door hem ingediend wrakingsverzoek van de wrakingskamer die het wrakingsverzoek van 1 mei 2018 heeft behandeld.

1.12.

Het Hof heeft van belanghebbende op 14 juni 2018 bij wijze van nader stuk een aanvulling van het hoger beroepschrift ontvangen waarop de invorderingsambtenaar een reactie heeft gezonden, ingekomen op 22 juni 2018.

1.13.

Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer is afgewezen bij uitspraak van 6 juli 2018, zaaknummer AV 000630-18.

1.14.

De voortzetting van de mondelinge behandeling is bepaald op 27 september 2018. Belanghebbende heeft op 5 september 2018 een uitstelverzoek ingediend voor die zitting. Het Hof heeft dit verzoek bij brief van 10 september 2018 toegewezen, de zitting uitgesteld en finaal uitstel verleend tot 13 november 2018. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor 13 november 2018, 13.30. Belanghebbende heeft op 5 november 2018 uitstel van de zitting van 13 november 2018 verzocht. Dit verzoek is op 7 november 2018 door het Hof afgewezen.

1.15.

Belanghebbende heeft op 12 november 2018 opnieuw een verzoek tot wraking ingediend van Van Leijenhorst. De wrakingskamer van het Hof. heeft op 13 november 2018, zaaknummer 000630-18, dat verzoek beoordeeld en heeft het verzoek afgewezen en heeft daarbij bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

1.16.

De voortzetting van de mondelinge behandeling van 1 mei 2018 heeft plaatsgevonden op 13 november 2018 te 13.30 uur. De invorderingsambtenaar is verschenen. Belanghebbende is niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden. Ter zitting zijn de hoger beroepen van belanghebbende met kenmerknummers BK-17/00717 tot en met BK-17/00722 gezamenlijk behandeld.

Vaststaande feiten

2.1.

Aan belanghebbende is op 28 februari 2015 een aanslag in de waterschapsbelastingen opgelegd.

2.2.

Bij brief van 15 december 2015 heeft de invorderingsambtenaar het door belanghebbende ingediende verzoek om kwijtschelding van de aanslag afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen bij faxbericht van 24 december 2015 administratief beroep ingesteld. Bij brief van 18 februari 2016 is het administratief beroep afgewezen.

2.3.

Op 24 april 2016 heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende aangemaand tot betaling van de aanslag. Voor het verzenden van de aanmaning is belanghebbende € 7 (hierna: de aanmaningskosten) in rekening gebracht. Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten bezwaar gemaakt, welk bezwaar op 14 juni 2016 is afgewezen.

2.4.

Op 1 juli 2016 is belanghebbende een dwangbevel tot betaling voor de aanslag betekend. Zoals vermeld onder 1.3 heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende bij brief van 26 juli 2016 medegedeeld dat de betekeningskosten zijn afgeboekt. Vervolgens is belanghebbende in de gelegenheid gesteld de aanslag in twee maandelijkse termijnen te voldoen. De betaling van 31 augustus 2016 en 30 september 2016 bleef uit en de betalingsregeling is ingetrokken. Belanghebbende heeft op 6 september 2016 bezwaar gemaakt tegen het intrekken van de betalingsregeling. Op 22 december 2016 is uitspraak gedaan op dit bezwaar.

Geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de Rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 13 juli 2016 en tegen het bezwaar van 6 september 2016 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, welke vraag belanghebbende ontkennend en de invorderingsambtenaar bevestigend beantwoordt.

3.2.

Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

3.3.

Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar, een nieuwe betalingsregeling en toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.

3.4.

De invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing