Gerechtshof Den Haag, 15-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:117, BK-17-00720
Gerechtshof Den Haag, 15-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:117, BK-17-00720
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 januari 2019
- Datum publicatie
- 30 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:117
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1325
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1344
- Zaaknummer
- BK-17-00720
Inhoudsindicatie
De bestuursrechter is gelet op art. 8:5 AWB en de bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak niet bevoegd te beslissen op beroepen tegen afwijzingen van administratief beroepen inzake verzoeken om kwijtschelding, bezwaren tegen kwijtschelding- en betalingssregelingen, afwijzingen van kwijtscheldingsverzoeken die op grond van de IW 1990 worden genomen. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het niet bevoegd is te beslissen inzake de afwijzing van het administratief beroep betreffende het verzoek om kwijtschelding inzake de aanslag waterschapsbelasting 2015. Even min is die rechter bevoegd te beslissen op de grief van belanghebbende dat de wetgeving die aan het instellen van beroep tegen een kwijtscheldingsbeschikking in de weg staat, wegens strijd met het EVRM buiten toepassing moet worden gelaten.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00720
in het geding tussen:
en
Waardebepaling (SVHW), de invorderingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: E. Blom)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2017, nummer ROT 16/5034.
Procesverloop
Op 28 februari 2015 heeft de heffingsambtenaar van het SVHW aan belanghebbende een aanslag waterschapsbelastingen over het jaar 2015 van € 160,74 (de aanslag) opgelegd.
Op 15 december 2015 heeft de invorderingsambtenaar het verzoek van belanghebbende om de aanslag kwijt te schelden bij voor administratief beroep vatbare beschikking (de beschikking) afgewezen. Bij brief van 24 december 2015 heeft belanghebbende een beroepschrift tegen de beschikking gericht tot het Dagelijks Bestuur van het SVHW (het DB). Het beroepschrift is ingediend bij de invorderingsambtenaar..
Bij uitspraak van 18 februari 2016 heeft het DB het administratief beroep afgewezen. Bij brief van 18 maart 2016 heeft belanghebbende tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt bij de invorderingsambtenaar. Bij besluit van 14 juni 2016 heeft de invorderingsambtenaar dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingediend tegen het besluit van 14 juni 2016. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard met betrekking tot de beoordeling van de gronden gericht tegen de procedure in administratief beroep, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en het verzoek om een dwangsom afgewezen.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 124. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de mondelinge behandeling van de zaak bepaald op 1 mei 2018. Belanghebbende is daarvoor bij brief van 15 februari 2018 uitgenodigd. Op 28 maart 2018 is het verzoek van belanghebbende om uitstel van de mondelinge behandeling te verlenen in verband met andere lopende procedures bij de Centrale Raad van Beroep afgewezen.
Belanghebbende heeft op 30 april 2018 voorafgaande aan de mondelinge behandeling van het hoger beroep per faxbericht een aanvulling op zijn hoger beroepschrift ingezonden waarvan het Hof een afschrift aan de invorderingsambtenaar heeft gezonden.
Tijdens de mondelinge behandeling van 1 mei 2018 zijn partijen verschenen. Ter zitting zijn de hoger beroepen van belanghebbende met kenmerknummers BK-17/00717 tot en met BK-17/00722 gezamenlijk behandeld.
Kort na de aanvang van de zitting op 1 mei 2018 heeft belanghebbende de voorzitter, Van Leijenhorst en de leden Vrouwenvelder en Vonk gewraakt, waarna de mondelinge behandeling is geschorst. Van het verhandelde ter zitting en de wraking is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden.
De meervoudige wrakingskamer van het Hof heeft op 17 mei 2018, zaaknummer 000630-18 het verzoek tot wraking afgewezen.
De voortzetting van de mondelinge behandeling is bepaald op 15 juni 2018. Belanghebbende heeft uitstel verzocht van deze behandeling in verband met een door hem ingediend wrakingsverzoek van de wrakingskamer die het wrakingsverzoek van 1 mei 2018 heeft behandeld.
Het Hof heeft van belanghebbende op 14 juni 2018 bij wijze van nader stuk een aanvulling van het hoger beroepschrift ontvangen waarop de invorderingsambtenaar een reactie heeft gezonden, ingekomen op 22 juni 2018.
Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer is afgewezen bij uitspraak van 6 juli 2018, zaaknummer AV 000630-18.
De voortzetting van de mondelinge behandeling is bepaald op 27 september 2018. Belanghebbende heeft op 5 september 2018 een uitstelverzoek ingediend voor die zitting. Het verzoek is bij brief van 10 september 2018 toegewezen, de zitting uitgesteld en finaal uitstel verleend tot 13 november 2018. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor 13 november 2018, 13.30. Belanghebbende heeft op 5 november 2018 uitstel van de zitting van 13 november 2018 verzocht. Dit verzoek is op 7 november 2018 afgewezen.
Belanghebbende heeft op 12 november 2018 opnieuw een verzoek tot wraking ingediend van Van Leijenhorst. De wrakingskamer van het Hof heeft op 13 november 2018, zaaknummer 000630-18, dat verzoek beoordeeld en heeft het verzoek afgewezen en heeft daarbij bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.
De voortzetting van de mondelinge behandeling van 1 mei 2018 heeft plaatsgevonden op 13 november 2018 te 13.30 uur. De invorderingsambtenaar is verschenen. Belanghebbende is niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden. Ter zitting zijn de hoger beroepen van belanghebbende met kenmerknummers BK-17/00717 tot en met BK-17/00722 gezamenlijk behandeld.
Vaststaande feiten
2. Bij de onder 1.3 vermelde uitspraak van 18 februari is belanghebbende verzocht de aanslag binnen een maand te betalen. Belanghebbende heeft de aanslag niet betaald
Geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de invorderingsambtenaar belanghebbende terecht aanmaningskosten in rekening heeft gebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de invorderingsambtenaar bevestigend beantwoordt. Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op een dwangsom.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op het administratief beroep, het besluit van 14 juni 2016 en de beschikking, tot kwijtschelding van de aanslag en tot toekenning van een dwangsom.
De invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.