Gerechtshof Den Haag, 15-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1183, BK-18/00802 en 18/00803
Gerechtshof Den Haag, 15-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1183, BK-18/00802 en 18/00803
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 mei 2019
- Datum publicatie
- 28 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:1183
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:9039, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:995
- Zaaknummer
- BK-18/00802 en 18/00803
Inhoudsindicatie
De FIOD heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar belanghebbende en diens kinderen in verband met mogelijke fraude met kinderopvangtoeslag. Door of met behulp van belanghebbende werden onjuiste aanvragen kinderopvangtoeslag ingediend, waarbij te veel opvanguren werden opgevoerd of waarbij ten aanzien van één van of meerdere kinderen in het geheel geen opvang werd genoten. Belanghebbende is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. Tevens is belanghebbende veroordeeld tot het betaling aan de Staat van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken uit het boetedossier en het strafdossier heeft overgelegd. Voor zover het boetedossier al van belang is voor de beslechting van de in hoger beroep (nog) bestaande geschilpunten, geldt dat het boetedossier reeds in de beroepsfase door belanghebbende zelf beschikbaar is gesteld aan de rechter. Verder ziet het Hof geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de Inspecteur dat alle stukken uit het FIOD-dossier zijn ingebracht die haar ter beschikking hebben gestaan. De uit artikel 8:42, lid 1, Awb voortvloeiende verplichting gaat niet zo ver dat de Inspecteur gehouden is om ook stukken in te brengen die ten grondslag liggen aan processen-verbaal van de FIOD die haar niet ter beschikking hebben gestaan. Het bewijsaanbod van belanghebbende acht het Hof tardief. De omstandigheid dat de Inspecteur niet zelf de stukken uit het strafdossier heeft geselecteerd leidt niet tot schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Bovendien heeft de Inspecteur ook gegevens uit eigen onderzoek gebruikt bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur heeft een redelijke schatting gemaakt van de door belanghebbende genoten winst. De beslissing van de strafrechter in de ontnemingsprocedure doet daaraan niet af.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/00802 en 18/00803
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordigers: [B] en [C] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 juni 2018, nummers SGR 17/1413 en SGR 17/1414.
Procesverloop
BK-18/00802
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.033.265. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete van € 264.976 opgelegd en een bedrag van € 55.163 aan belastingrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (bijdrage Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 50.064. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 259 aan belastingrente in rekening gebracht.
BK-18/00803
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 811.356. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete van € 206.385 opgelegd en een bedrag van € 29.909 aan belastingrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 50.853. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 209 aan belastingrente in rekening gebracht.
Beide zaken
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen voormelde (navorderings)aanslagen en beschikkingen afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft:
de beroepen, voor zover die zijn gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en de daarin begrepen vergrijpboetes en belastingrentebeschikkingen, gegrond verklaard;
de beroepen voor het overige ongegrond verklaard;
de uitspraken op bezwaar, voor zover die betrekking hebben op de navorderingsaanslagen IB/PVV en de daarin begrepen vergrijpboetes en belastingrentebeschikkingen, vernietigd;
de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 794.914 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd;
de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 685.164 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd;
de boetegrondslag van de in de navorderingsaanslagen IB/PVV begrepen vergrijpboetes verminderd tot respectievelijk € 794.914 (2012) en € 685.164 (2013)
en de vergrijpboetes gematigd tot 35%;
de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.002;
de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 28 maart 2019 een nader stuk, met bijlage, ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 april 2019. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Het Hof gaat uit van de door de Rechtbank vastgestelde, in hoger beroep niet betwiste, feiten:
"1. Naar aanleiding van signalen van de GGD heeft de Belastingdienst een controle ingesteld bij het gastouderbureau [D] (het gastouderbureau). Het gastouderbureau stond van 29 november 2010 tot 1 januari 2014 op naam van de dochter van [belanghebbende], [E] , geboren [in] 1989 (de dochter). Vervolgens is de FIOD naar aanleiding van deze controle in 2014 een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [belanghebbende], de dochter en de zoon van [belanghebbende], [F] , geboren [in] 1987 (de zoon), in verband met mogelijke fraude bij het gastouderbureau.
2. Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat doorgaans door [belanghebbende] of met behulp van [belanghebbende] onjuiste aanvragen kinderopvangtoeslag (KOT) werden ingediend, waarbij te veel aan opvanguren werd opgevoerd of waarbij ten aanzien van één of meerdere kinderen in het geheel geen opvang werd genoten. Bij de fraude werden de bankrekeningen van het gastouderbureau en van [G] vof ( [G] ), een onderneming van de dochter en de zoon, gebruikt.
3. [ Belanghebbende] is bij onherroepelijk vonnis van 22 januari 2016 strafrechtelijk veroordeeld voor het medeplegen van oplichting van de Belastingdienst, het medeplegen van valsheid in geschrifte, het medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte te maken en het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
Bij het verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur een brief gedagtekend 13 mei 2015, gericht aan de Officier van Justitie, gevoegd. In de brief verzoeken de Inspecteur en de Ontvanger aan de Officier van Justitie op grond van het bepaalde in onder andere artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek naar onder meer belanghebbende, beschikbaar te stellen en toestemming te verlenen deze gegevens te gebruiken voor de belastingheffing. De Officier van Justitie heeft de brief getekend voor akkoord.
Het dossier bij het Hof bevat een proces-verbaal van verhoor van belanghebbende, met proces-verbaalnummer 54304 en documentcode V-003-02. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
"Gastouderbureau [D] staat officieel op naam van mijn dochter, [de dochter], maar feitelijk is [D] qua werkzaamheden en verantwoordelijkheid van mij. [De dochter] weet van de formele procedures rond kinderopvang, maar van het uiteindelijke verloop is ze niet op de hoogte. Ze komt hooguit een paar keer per jaar op kantoor, meestal als er een controle van, bijvoorbeeld, de GGD aan zat aan te komen. [G] is slechts een papieren firma, een vennootschap onder firma. Ook hier ben ik administratief de baas.
Als ik er niet was, stond alles stil. [D] was een eenmanszaak op naam van mij dochter [de dochter], van 2011 tot februari 2014. Nu is [D] een BV onder [H] BV. [G] was een VOF, op naam van [de dochter] en mijn zoon [de zoon]. De reden dat [D] en [G] op naam van mijn dochter en zoon stonden, is dat ik er voor heb gekozen het niet op mijn naam te laten registreren, omdat ik zelf door het faillissement van gastouderbureau [I] , in juni 2010, geen bedrijf meer op mijn naam wilde hebben. Dat was een keuze."
Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 en 2013 aangiften IB/PVV ingediend naar een verzamelinkomen van nihil. De definitieve aanslagen zijn vastgesteld met dagtekening van respectievelijk 23 januari 2015 (2012) en 9 december 2015 (2013) naar een verzamelinkomen van nihil.
Met dagtekening 11 november 2015 heeft de Inspecteur twee brieven verzonden aan belanghebbende waarin hij voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes aankondigt.
Bij zijn verweerschriften in eerste aanleg heeft de Inspecteur een overzicht van het winstsaldo voor de jaren 2011 tot en met 2013 (bijlage 16) gevoegd.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank volgt dat belanghebbende ten aanzien van bijlage 16 het volgende heeft verklaard:
"[Belanghebbende] verklaart - al dan niet in antwoord op vragen van de rechtbank - het volgende:
- (...)
- de bedragen van de kosten en inkomsten in bijlage 16 van het verweerschrift kloppen."
De Inspecteur heeft in zijn pleitnota bij de Rechtbank de na te vorderen bedragen als volgt berekend.
"Samenvatting cijfermatige standpunt
2012
Primair
KOT Belastingdienst |
€ 962.279 |
KOT Vraagouders |
€ 290.704 |
KOT BD [G] |
€ 22.335 |
Doorgestort Gastouders |
-/- € 271.732 |
Terugbetaald Vraagouders |
-/- € 129.229 |
€ 874.357 |
(…)
2013
Primair
KOT Belastingdienst |
€ 792.333 |
KOT Vraagouders |
€ 295.863 |
KOT BD [G] |
€ 22.335 |
Doorgestort Gastouders |
-/- € 216.695 |
Terugbetaald Vraagouders |
-/- € 129.229 |
€ 764.607 |
Het dossier bevat een "Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel", gericht aan de Officier van Justitie. Hierin is onder meer het volgende vermeld: