Gerechtshof Den Haag, 28-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1440, BK-18/00692 en BK-18/00693
Gerechtshof Den Haag, 28-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1440, BK-18/00692 en BK-18/00693
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 28 mei 2019
- Datum publicatie
- 17 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:1440
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:5494, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-18/00692 en BK-18/00693
Inhoudsindicatie
Belanghebbende dient, na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn, een verzoek in tot teruggaaf van omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014. De Inspecteur wijst het verzoek bij uitspraak op bezwaar af. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, leidt het Hof af dat het ervoor moet worden gehouden dat de Inspecteur het verzoek tevens als verzoek om ambtshalve vermindering in behandeling heeft genomen en dit verzoek heeft afgewezen. De Inspecteur stelt in hoger beroep dat enkel sprake is van een verzoek om ambtshalve vermindering. Mocht het Hof van oordeel zijn dat het verzoek toch als bezwaar dient te worden aangemerkt, dan dient het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het Hof oordeelt dat sprake is van een bezwaar. Het beroep van belanghebbende op een verschoonbare termijnoverschrijding faalt. Het bezwaar is niet-ontvankelijk. Voorts verklaart het Hof zich onbevoegd kennis te nemen van de door belanghebbende ingediende verzoeken tot teruggave van onherroepelijk vaststaande voldoeningen op aangifte van omzetbelasting.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/00692 en BK-18/00693
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 mei 2018, nummers SGR 17/8154 en SGR 17/8155.
Procesverloop
Belanghebbende heeft voor het 4de kwartaal 2013 en het 1ste kwartaal 2014 op aangifte omzetbelasting voldaan tot een bedrag van respectievelijk € 5.190 en € 4.303.
Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht over deze kwartalen ambtshalve teruggaven te verlenen. De Inspecteur heeft het verzoek aangemerkt als een bezwaar. De Inspecteur verklaart het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. Voorts is het verzoek door de Inspecteur behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering, hetgeen is afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar en de afwijzing van het verzoek om teruggaaf beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 168. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar ontvankelijk verklaard, bepaald dat de Inspecteur de door belanghebbende betaalde omzetbelasting over het 4de kwartaal 2013 en het 1ste kwartaal 2014 aan hem zal terugbetalen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 te vergoeden.
De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof de volgende stuk ontvangen:
- -
-
Op 27 augustus 2018 van de zijde van de Inspecteur een reactie op het incidenteel hoger beroep van belanghebbende;
- -
-
Op 7 november 2018 van de zijde van de Inspecteur een reactie op het verweerschrift van belanghebbende;
- -
-
Op 8 november 2018 van de zijde van belanghebbende een begeleidend schrijven met drie bijlagen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 20 november 2018. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.
“1. [Belanghebbende] is zelfstandig werkzaam als acupuncturist en is lid van de Nederlandse Vereniging voor Acupunctuur (NVA). [Belanghebbende] heeft ter zake van zijn prestaties, voor zover hier van belang, over het 4e kwartaal 2013 en over het 1e kwartaal 2014 omzetbelasting voldaan tot een bedrag van € 5.190 respectievelijk € 4.303.
2. Tot 1 januari 2013 gold voor de dienstverlening door acupuncturisten de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder g van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Vanaf die datum is de vrijstelling gewijzigd en werd onder meer de dienstverlening van [belanghebbende] in de heffing van omzetbelasting betrokken.
3. De NVA heeft voor haar leden in het kader van een proefprocedure over de vraag of de acupunctuurbehandelingen van btw zijn vrijgesteld met de Belastingdienst afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn neergelegd in een vaststellingsovereenkomst van 20 augustus 2014.
4. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:744) volgt dat de dienstverlening van [belanghebbende] wel onder het bereik van de vrijstelling valt.
5. Bij brief van 20 maart 2017 heeft [de Inspecteur] aan [belanghebbende] meegedeeld dat nu hij geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen de betaling op aangifte over het 4e kwartaal 2013 en het 1e kwartaal 2014 deze afdrachten onherroepelijk vaststaan en dat voor deze tijdvakken geen ambtshalve teruggave wordt verleend.
6. [ Belanghebbende] heeft bij brief van 21 april 2017 verzocht om ook over het 4e kwartaal 2013 en het 1e kwartaal 2014 ambtshalve teruggave te verlenen.
7. Bij brief van 12 mei 2017 heeft [de Inspecteur], voor zover hier van belang, dit verzoek afgewezen.
8. Bij brieven van 31 mei 2017 heeft [belanghebbende] (wederom) verzocht om een ambtshalve vermindering van de op aangifte afgedragen omzetbelasting over de perioden 4e kwartaal 2013 en 1e kwartaal 2014.
9. Bij uitspraak op bezwaar heeft [de Inspecteur] het bezwaar van [belanghebbende] wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast zijn de bezwaren behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering, welk verzoek is afgewezen.”
Het Hof neemt de feitenvaststelling van de Rechtbank over en vult deze als volgt aan.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting voor het 1ste en het 2de kwartaal 2013. In januari 2014 is belanghebbende gestopt met het maken van bezwaar. Belanghebbende verkeerde in de veronderstelling dat dit niet meer noodzakelijk was aangezien er een vaststellingsovereenkomst (VSO) tussen de Belastingdienst en de NVA werd opgesteld naar aanleiding van een reeds lopende proefprocedure inzake de omzetbelastingplicht van acupuncturisten.
Toen belanghebbende medio juli 2014 via de NVA bekend was geworden met het feit dat tot aan de ondertekening van de VSO op 20 augustus 2014, per tijdvak bezwaar diende te worden gemaakt, heeft belanghebbende het indienen van bezwaren hervat, zonder bezwaar te maken tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting voor het 4de kwartaal 2013 en het 1ste kwartaal 2014.
Bij brief van 20 maart 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“De NVA heeft namens haar leden met de Belastingdienst afspraken gemaakt over de vraag of diensten van een acupuncturist kunnen delen in de btw-vrijstelling voor medische diensten. In dat kader heeft u een vaststellingsovereenkomst (VSO) ondertekend en verzonden naar de Belastingdienst.
Op basis van dat overleg kunnen uw diensten, voor zover ze aan de wet- en regelgeving (waaronder het Beleidsbesluit van 29 maart 2016) voldoen, kwalificeren als vrijgesteld. Eén van de voorwaarden is dat het moet gaan om diensten die kwalificeren als gezondheidskundige verzorging van de mens.
Met de NVA zijn afspraken gemaakt over de afhandeling van de door de leden van de NVA ingediende bezwaarschriften. Eerder werd u hierover mogelijk al door de NVA geïnformeerd.
Voor de tijdvakken voorafgaand aan de ondertekening van de VSO, geldt het vereiste dat u in deze periode minimaal één tijdig bezwaarschrift tegen de betaling op aangifte heeft ingediend. Een andere eis is dat u vanaf het tijdvak dat u de VSO heeft getekend, tijdig aangifte heeft gedaan en tijdig heeft betaald.
Indien u vóór de ondertekening van de VSO geen (tijdige) bezwaarschriften heeft ingediend, dan zullen die afdrachten van belasting en naheffingsaanslagen ambtshalve worden verminderd vanaf het tijdvak dat op 27 maart 2015 - de datum dat de Hoge Raad arrest heeft gewezen inzake de medische vrijstelling - nog niet onherroepelijk vast stond. Voor tijdvakken die vóór de datum van het arrest onherroepelijk vaststonden kan geen teruggave worden verleend, tenzij (per tijdvak te beoordelen) tijdig bezwaar is gemaakt.
Tijdig bezwaarschrift
(…)
U heeft geen bezwaarschrift ingediend?
Volgens mijn gegevens heeft u geen bezwaarschrift ingediend tegen de betaling op aangifte over het 4e kwartaal van 2013 en het 1e en 2e kwartaal van 2014. Dit betekent dat deze afdrachten van belasting en naheffingsaanslagen op 27 maart 2015 onherroepelijk vaststaan. Dit houdt in dat vóór deze tijdvakken geen ambtshalve teruggave wordt verleend.”
Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende de Inspecteur bij brief van 21 april 2017, voor zover hier van belang, het volgende bericht:
“In [de onder 2.2.4. aangehaalde] brief staat dat indien vóór ondertekening van de VSO minimaal één tijdig bezwaarschrift tegen de betaling op aangifte is ingediend dit voldoet aan de vereiste om teruggaaf van de omzetbelasting. Deze zin is niet te rijmen met uw weigering over het vierde kwartaal 2013 en eerste kwartaal 2014 een ambtshalve teruggave te verlenen.
Bovendien zijn de bezwaarschriften met een oudere datum wel ingediend en daarvoor worden wel ambtshalve teruggaven verleend. Voorts volg ik uw redenering niet dat die aanslagen onherroepelijk vaststaan. De termijn van vijf jaar is immers niet verlopen.
Ik verzoek u ook over het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014 ambtshalve teruggave te verlenen”
Oordeel van de Rechtbank
De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen:
“(…)
Beoordeling van het geschil
11. Alvorens de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van het beroep dient zij eerst ambtshalve te beoordelen of bezwaar is gemaakt en zo ja of dat al dan niet tijdig is gedaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [Belanghebbende] heeft, in reactie op de brief van [de Inspecteur] van 20 maart 2017, bij brief van 21 april 2017 gereageerd op de weigering om over de in geding zijnde kwartalen teruggaaf te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze brief (mede) op te vatten als een bezwaarschrift. [De Inspecteur] heeft dan ook terecht in zijn uitspraak op bezwaar de brief van [belanghebbende] aangemerkt als bezwaar tegen de eigen aangifte en dat als zodanig in behandeling genomen. Niet in geschil is dat voor de in geding zijnde kwartalen het bezwaar te laat is ingediend.
12. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke situatie in dit geval sprake. [Belanghebbende] heeft vanaf het 1e tot en met het 3e kwartaal 2013 telkens per kwartaal (tijdig) bezwaar gemaakt tegen de eigen aangifte omzetbelasting. [Belanghebbende] is lid van de NVA en heeft aangehaakt bij de vaststellingsovereenkomst tussen de NVA en de belastingdienst. [Belanghebbende] heeft als reden voor het niet meer indienen van een bezwaarschrift gesteld dat hij meende dat hij in verband met de afspraken tussen de NVA en de belastingdienst over een aantal proefprocedures en de vaststellingsovereenkomst tussen de NVA en de belastingdienst vanaf 1 januari 2014 niet zelf meer bezwaar hoefde te maken. [Belanghebbende] stelt dat ook de inspecteur die destijds zijn aangiften behandelde zich uitdrukkelijk in die zin heeft uitgelaten. Toen [belanghebbende] op grond van uitlatingen van de NVA begreep dat dit niet juist was, heeft hij het indienen van bezwaarschriften hervat. Deze combinatie van omstandigheden maakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. [Belanghebbende] kon en mocht menen dat hij begin 2014 niet langer per kwartaal een bezwaarschrift in hoefde te dienen, omdat hij daarvoor al een aantal keren bezwaar had gemaakt. Dat betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar over het 4e kwartaal 2013 en het 1e kwartaal 2014 achterwege had moeten blijven. De aanslagen over deze kwartalen staan dan ook nog niet onherroepelijk vast. Daarmee is voorts gegeven dat [belanghebbende] op grond van het beleid van [de Inspecteur] (Besluit BLKB2016/433M) recht heeft op teruggaaf van de ten onrechte betaalde omzetbelasting over deze kwartalen. Daarom zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de verzochte teruggaven toe te wijzen.
(…)”