Rechtbank Den Haag, 07-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5494, AWB - 17 _ 8154
Rechtbank Den Haag, 07-05-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5494, AWB - 17 _ 8154
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 mei 2018
- Datum publicatie
- 24 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:5494
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:1440, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 8154
Inhoudsindicatie
Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke situatie in dit geval sprake.
Eiser heeft vanaf het 1e tot en met het 3e kwartaal 2013 telkens per kwartaal (tijdig) bezwaar gemaakt tegen de eigen aangifte omzetbelasting. Eiser is lid van de NVA en heeft aangehaakt bij de vaststellingsovereenkomst tussen de NVA en de belastingdienst. Eiser meende dat hij in verband met de afspraken tussen de NVA en de belastingdienst over een aantal proefprocedures en de vaststellingsovereenkomst tussen de NVA en de belastingdienst vanaf 1 januari 2014 niet zelf meer bezwaar hoefde te maken. Eiser stelt dat ook de inspecteur die destijds zijn aangiften behandelde zich uitdrukkelijk in die zin heeft uitgelaten. Toen eiser op grond van uitlatingen van de NVA begreep dat dit niet juist was, heeft hij het indienen van bezwaarschriften hervat. Deze combinatie van omstandigheden maakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar over het 4e kwartaal 2013 en het 1e kwartaal 2014 achterwege had moeten blijven. De aanslagen over deze kwartalen staan dan ook nog niet onherroepelijk vast. Eiser heeft op grond van het Besluit BLKB2016/433M recht heeft op teruggaaf van de ten onrechte betaalde omzetbelasting over deze kwartalen.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 17/8154 en SGR 17/8155
(gemachtigde: P.O. Minczeles),
en
Procesverloop
Eiser heeft over het 4e kwartaal 2013 en het 1e kwartaal 2014 op aangifte omzetbelasting
voldaan.
Eiser heeft verzocht over deze kwartalen ambtshalve teruggave te verlenen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is het verzoek om teruggaaf ambtshalve beoordeeld en afgewezen.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 15 december zijn standpunt over de ontvankelijkheid kenbaar gemaakt.
Eiser heeft op 16 maart 2018 nog een nadere onderbouwing van het beroepschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden drs. J.M. Lieshout en mr. M.C. de Jong.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is zelfstandig werkzaam als [functie] en is lid van de Nederlandse Vereniging voor Acupunctuur (NVA). Eiser heeft ter zake van zijn prestaties, voor zover hier van belang, over het 4e kwartaal 2013 en over het 1e kwartaal 2014 omzetbelasting voldaan tot een bedrag van € 5.190 respectievelijk € 4.303.
2. Tot 1 januari 2013 gold voor de dienstverlening door acupuncturisten de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder g van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Vanaf die datum is de vrijstelling gewijzigd en werd onder meer de dienstverlening van eiser in de heffing van omzetbelasting betrokken.
3. De NVA heeft voor haar leden in het kader van een proefprocedure over de vraag of de acupunctuurbehandelingen van btw zijn vrijgesteld met de Belastingdienst afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn neergelegd in een vaststellingsovereenkomst van 20 augustus 2014.
4. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:744) volgt dat de dienstverlening van eiser wel onder het bereik van de vrijstelling valt.
5. Bij brief van 20 maart 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat nu hij geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen de betaling op aangifte over het 4e kwartaal 2013 en het 1e kwartaal 2014 deze afdrachten onherroepelijk vaststaan en dat voor deze tijdvakken geen ambtshalve teruggave wordt verleend.
6. Eiser heeft bij brief van 21 april 2017 verzocht om ook over het 4e kwartaal 2013 en het 1e kwartaal 2014 ambtshalve teruggave te verlenen.
7. Bij brief van 12 mei 2017 heeft verweerder, voor zover hier van belang, dit verzoek afgewezen.
8. Bij brieven van 31 mei 2017 heeft eiser (wederom) verzocht om een ambtshalve vermindering van de op aangifte afgedragen omzetbelasting over de perioden 4e kwartaal 2013 en 1e kwartaal 2014.
9. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast zijn de bezwaren behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering, welk verzoek is afgewezen.
Geschil 10. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of verweerder
terecht teruggaaf heeft geweigerd van de omzetbelasting over het 4e kwartaal 2013 en 1e kwartaal 2014.
Eiser stelt dat hij vanaf het 1e kwartaal 2013 ieder kwartaal bezwaar heeft gemaakt. In januari 2014 is hij daarmee gestopt omdat hij meende dat dit niet meer nodig was in verband met onderhandelingen, die op dat moment plaatsvonden tussen de belastingdienst en de NVA, later resulterend in de vaststellingsovereenkomst. Toen dit niet juist bleek heeft hij vanaf juli 2014 weer bezwaar gemaakt. Eiser stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht moet worden. Eiser stelt voorts dat verweerder op grond van het gemeenschapsrecht gehouden is om de ten onrechte afgedragen btw terug te geven. Door dit niet te doen handelt verweerder onzorgvuldig en onrechtmatig.
Eiser verzoekt om verweerder te veroordelen tot een integrale kostenvergoeding.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren omdat het beroep is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve teruggaaf. Subsidiair stelt verweerder dat als het verzoek als bezwaarschrift moeten worden beschouwd er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Beoordeling van het geschil
11. Alvorens de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van het beroep dient zij eerst ambtshalve te beoordelen of bezwaar is gemaakt en zo ja of dat al dan niet tijdig is gedaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Eiser heeft, in reactie op de brief van verweerder van 20 maart 2017, bij brief van 21 april 2017 gereageerd op de weigering om over de in geding zijnde kwartalen teruggaaf te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze brief (mede) op te vatten als een bezwaarschrift. Verweerder heeft dan ook terecht in zijn uitspraak op bezwaar de brief van eiser aangemerkt als bezwaar tegen de eigen aangifte en dat als zodanig in behandeling genomen.
Niet in geschil is dat voor de in geding zijnde kwartalen het bezwaar te laat is ingediend.
12. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke situatie in dit geval sprake.
Eiser heeft vanaf het 1e tot en met het 3e kwartaal 2013 telkens per kwartaal (tijdig) bezwaar gemaakt tegen de eigen aangifte omzetbelasting. Eiser is lid van de NVA en heeft aangehaakt bij de vaststellingsovereenkomst tussen de NVA en de belastingdienst. Eiser heeft als reden voor het niet meer indienen van een bezwaarschrift gesteld dat hij meende dat hij in verband met de afspraken tussen de NVA en de belastingdienst over een aantal proefprocedures en de vaststellingsovereenkomst tussen de NVA en de belastingdienst vanaf 1 januari 2014 niet zelf meer bezwaar hoefde te maken. Eiser stelt dat ook de inspecteur die destijds zijn aangiften behandelde zich uitdrukkelijk in die zin heeft uitgelaten. Toen eiser op grond van uitlatingen van de NVA begreep dat dit niet juist was, heeft hij het indienen van bezwaarschriften hervat. Deze combinatie van omstandigheden maakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser kon en mocht menen dat hij begin 2014 niet langer per kwartaal een bezwaarschrift in hoefde te dienen, omdat hij daarvoor al een aantal keren bezwaar had gemaakt. Dat betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar over het 4e kwartaal 2013 en het 1e kwartaal 2014 achterwege had moeten blijven. De aanslagen over deze kwartalen staan dan ook nog niet onherroepelijk vast. Daarmee is voorts gegeven dat eiser op grond van het beleid van verweerder (Besluit BLKB2016/433M) recht heeft op teruggaaf van de ten onrechte betaalde omzetbelasting over deze kwartalen. Daarom zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de verzochte teruggaven toe te wijzen.
Proceskosten
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Voor een andere of hogere proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.