Home

Gerechtshof Den Haag, 07-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1730, BK-18/00636

Gerechtshof Den Haag, 07-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1730, BK-18/00636

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
7 mei 2019
Datum publicatie
9 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:1730
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/00636

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is ambtshalve een aanslag en een verzuimboete opgelegd wegens het uitblijven van een aangifte. Belanghebbende heeft hiertegen jaren na dato bezwaar aangetekend en als verklaring medische redenen aangevoerd. De Inspecteur heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaarschrift aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen. Het daarop volgende verzoek bij de staatssecretaris van Financiën om toepassing van de hardheidsclausule is eveneens afgewezen. Hiertegen is belanghebbende in beroep en hoger beroep gekomen. Het Hof beslist dat de Rechtbank op goede gronden dit beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00636

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordiger: [B] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 maart 2018, nummer SGR 16/6572.

Procesverloop

1.1.

Bij brief van 6 juli 2016 heeft de staatssecretaris van Financiën belanghebbendes bij brief van 6 juni 2019 ingediende klacht aangemerkt als een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule en dit verzoek afgewezen.

1.2.

Bij brief van 15 augustus 2016 heeft belanghebbende bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Een griffierecht is geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. Een griffierecht is geheven van € 126. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld te reageren op het door de Inspecteur ingediende verweerschrift met aanvulling en het op 21 februari 2019 ingekomen nader stuk.

1.4.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 april 2019, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 december 2018 aan zijn gemachtigde op het adres [Y] te [Z] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 29 december 2018 op dat adres uitgereikt. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal gemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is gedagtekend 5 oktober 2011 voor het jaar 2009 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.106 en, bij beschikking, een verzuimboete van € 226.

2.2.

Met dagtekening 20 april 2016 heeft hij, onder bijvoeging van een herziene aangifte over dat jaar leidend tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.558, de Inspecteur geschreven:

“(…) door een medische oorzaak jaren post niet heeft kunnen openen of aangifte [heeft] kunnen doen. Hierdoor zijn er diverse ambtshalve aanslagen door de belastingdienst (…) opgelegd. In vele van deze aanslagen, zoals ook in het onderhavige jaar, heeft belanghebbende geen inkomen genoten of een ander inkomen dan waar hij door de Belastingdienst voor is aangeslagen. Dit is onjuist en onrechtmatig. Bijgesloten is een herziene aangifte LJN IB2009 (…).

(…)

Belanghebbende is van mening dat zijn aanspraken bij het nemen van de bestreden beslissing niet naar behoren zijn erkend. (…)

REDENEN WAAROM belanghebbende zich wendt tot u met het verzoek de bestreden beslissing te herzien (…).

2.3.

De Inspecteur heeft dit aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Bij brief van 2 mei 2016 heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen. Gedagtekend 1 juni 2016 heeft de Inspecteur het door hem in de brief gelezen bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

2.4.

De vervolgens door belanghebbende naar aanleiding van de afwijzing van 2 mei 2016 bij het ministerie van Financiën ingediende klacht, welke is aangemerkt en behandeld als een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule wordt eveneens afgewezen. Deze afwijzing vecht belanghebbende aan in het beroep bij de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, als volgt beslist:

“(…) Voor het onderhavige beroep moet worden geoordeeld dat dit niet-ontvankelijk is omdat ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen beroep bij de belastingrechter openstaat tegen de afwijzing van het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule. Volgens vaste jurisprudentie houdt dat tevens in dat een beroep op de algemene bestuursrechter evenmin mogelijk is.

Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(…)”

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten