Gerechtshof Den Haag, 09-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1969, BK-18/01052 tot en met BK-18/01056
Gerechtshof Den Haag, 09-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1969, BK-18/01052 tot en met BK-18/01056
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 juli 2019
- Datum publicatie
- 23 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:1969
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1002
- Zaaknummer
- BK-18/01052 tot en met BK-18/01056
Inhoudsindicatie
Belanghebbende en de Inspecteur sluiten een VSO inzake de fiscale behandeling van het pensioen van belanghebbende. Belanghebbende stelt dat in de VSO geen afspraken zijn gemaakt over het deel van het pensioen dat betrekking heeft op de werkgeverspremies. Voorts stelt belanghebbende dat de VSO nietig is wegens strijd met artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel dient te worden vernietigd wegens dwaling. De Inspecteur stelt dat de belastingrechter niet bevoegd is, en, indien dit wel het geval is, dat belanghebbende in de VSO afstand van zijn rechtsmiddelen heeft gedaan. Het Hof oordeelt dat de belastingrechter bevoegd is. Voorts komt het Hof tot het oordeel dat in de VSO de fiscale behandeling van het gehele pensioen is overeengekomen en dat belanghebbende afstand van zijn rechtsmiddelen heeft gedaan. De stellingen van belanghebbende inzake de nietigheid, dan wel vernietigbaarheid, van de VSO worden verworpen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/01052 tot en met BK-18/01056
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 september 2018, nummers SGR 17/6734, SGR 18/4438 tot en met SGR 18/4441.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2014 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (de aanslagen). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende heffings-/belastingrente in rekening gebracht (de beschikkingen).
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen en de beschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslagen en beschikkingen, wat de in geschil zijnde punten betreft, gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is een bedrag van € 126 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Na de mondelinge behandeling heeft het Hof het volgende stuk ontvangen:
- op 29 mei 2019 van de zijde van Inspecteur een nader stuk bevattende de in geschil zijnde aanslagen, alsmede de daarop betrekking hebbende bezwaarschriften.
De mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van 28 mei 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
1. Belanghebbende], geboren [in] 1941, bezit de Belgische nationaliteit en is gehuwd met [Y] . [Belanghebbende] is vanaf 1 januari 1969 tot 1 juni 2006 werkzaam geweest bij het Europees Octrooi Bureau (European Patent Office (hierna: EPO)). [Belanghebbende] heeft in die periode pensioen opgebouwd via de collectieve pensioenregeling van het EPO, genaamd “Pension Scheme Regulations of the European Patent Office” (hierna: de pensioenregeling).
2. [ Belanghebbende] en zijn echtgenote hebben op 18 maart 2013 met [de Inspecteur] een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de fiscale behandeling van het door [belanghebbende] sedert 2006 ontvangen EPO-pensioen. Een afschrift van de door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst behoort tot de gedingstukken. In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“4. Feiten: overleg en correspondentieAan de totstandkoming van deze overeenkomst is uitgebreid overleg voorafgegaan met de belastingadviseur [C] te [D] (hierna: de belastingadviseur). De vaste tekst van deze overeenkomst is in overleg met deze belastingadviseur tot stand gekomen.
(…)
De Rechtbank ’s-Gravenhage heeft op 18 januari 2012 (LJN:BV 1667) in een proefprocedure bevestigd dat het EPO-pensioen inclusief de allowances en de tax-adjustment tot het inkomen uit werk en woning dient te worden gerekend. Artikel 38 Wet LB (tekst tot 2010) is hierbij niet van toepassing. Met de totstandkoming van de tekst van deze overeenkomst heeft de belastingadviseur het tijdig ingediende hoger beroep in de proefprocedure ingetrokken.
(…)
Tegen de volgende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren tot en met 2009 is tijdig bezwaar aangetekend in de volgende jaren:
200620072008
2009
Partij A en partij B hebben vastgesteld dat in reeds vaststaande aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen tot en met het kalenderjaar 2009 het EPO-pensioen inclusief allowances en tax-adjustments altijd geheel tot het inkomen uit werk en woning is gerekend. Indien dit niet kan worden vastgesteld, zijn partij A en B met een bij deze vaststellingovereenkomst aanvullende afspraak overeengekomen om het EPO-pensioen inclusief allowances en tax-adjustments alsnog met (een) navorderingsaanslag(en) geheel tot het inkomen in die jaren te rekenen waarbij geen rekening met deze vaststellingovereenkomst wordt gehouden. De navorderingsaanslag(en) word(t)(en) zonder boete opgelegd.
5. Inhoud van de overeenkomstPartijen zijn het volgende overeengekomen:
Partijen gaan ervan uit dat de volgende feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen zullen gelden:
a. Voor het EPO-pensioen zijn pensioenpremies betaald. Er is aanleiding om rekening te houden met de door partij A, als werknemer van EPO, betaalde pensioenpremies bij het in de heffing betrekken van het EPO-pensioen inclusief allowances en tax-adjustment. Dit gebeurt op de volgende wijze:
Artikel 3.82 Wet IB 2001 is van toepassing en wel als volgt;:
- Het in enig jaar ontvangen EPO-pensioen exclusief de ontvangen allowances en de tax-adjustment wordt voor 2/3 deel tot het inkomen uit werk en woning (box 1) gerekend.- De ontvangen allowances en de tax-adjustment worden geheel tot het inkomen uit werk en woning (box 1) gerekend.
- 1/3 deel van het in enige jaar ontvangen EPO-pensioen wordt na kapitalisatie tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) gerekend.
(…)
6. Geldigheidsduur van overeenkomst
De overeenkomst geldt direct na ondertekening door beide partijen.
7. Afstand van rechtsmiddelen
Partij A gaat door ondertekening van deze overeenkomst akkoord met de wijze van in de
belastingheffing betrekken van de EPO-pensioenen inclusief allowances en tax-adjustment en tevens met de afdoening van de door hem/haar tijdig ingediende bezwaar- en beroepschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen in de jaren:
1. 2006
2. 2007
3. 2008
4. 2009
Partij A gaat door ondertekening van deze overeenkomst ermee akkoord dat deze jaren niet verder worden betrokken in een middelingstijdvak of bij uitsmering tenzij partij A aantoont dat het EPO-pensioen nooit onderdeel is geweest van een middelingstijdvak en middeling dan wel uitsmering op grond van wet- en regelgeving in die periode mogelijk is.
Partij A doet ter zake van de in deze overeenkomst geregelde onderwerpen uitdrukkelijk afstand van, voor zover van toepassing, het recht op bezwaar en het recht op beroep op de (belasting)rechter voor de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen. Daartoe zal Partij A er voor (laten) zorgdragen dat haar (hoger) beroep tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 bij Gerechtshof ‘s-Gravenhage wordt ingetrokken, zodra deze vaststellingsovereenkomst door beide partijen is ondertekend.
(…)
8. Nadere voorwaarden en afspraken
Partij A en Partij B gaan door ondertekening van deze overeenkomst mede akkoord dat ook in nog niet onherroepelijk vaststaande kalenderjaren vanaf 2010 het EPO-pensioen inclusief allowances en tax-adjustment de toepassing van de wettelijke bepalingen zoals bij punt 5 genoemd, blijft volgen. Dit betekent dat het EPO-pensioen inclusief allowances en tax-adjustment tot aan overlijden van de gepensioneerde op dezelfde wijze tot het inkomen uit werk en woning (box 1) en tot het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) wordt gerekend. Na overlijden van de gepensioneerde geldt hetzelfde voor het EPO-pensioen inclusief allowances en tax-adjustment dat aan de partner wordt uitgekeerd.
Deze toepassing blijft van kracht zolang de relevante wet- en regelgeving niet wijzigt.
Voorts erkent en bevestigt partij A dat de door de Belastingdienst in deze overeenkomst ingenomen standpunten ten aanzien van de omvang van de door de werknemer betaalde premies en de wijze van verwerking op het inkomen uit werk en woning enkel en alleen gelden binnen het specifieke kader van deze overeenkomst. Dit betekent dat op deze punten niet gesproken kan worden van een welbewuste standpuntbepaling zodat van gebondenheid van de Belastingdienst aan de hier ingenomen standpunten buiten het kader van deze overeenkomst geen sprake is.
(…)”.
3. [ Belanghebbende] heeft voor de jaren 2010 tot en met 2014 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan.
4. [ De Inspecteur] heeft de aanslagen IB/PVV over deze jaren definitief vastgesteld conform de
ingediende aangiften.
Het Hof neemt de feitenvaststelling van de Rechtbank over en vult deze als volgt aan.
In onderdeel 4 (feiten: overleg en correspondentie) van de vaststellingsovereenkomst (VSO) is tevens de volgende alinea opgenomen:
“De belastingadviseur heeft op 15 juni 2012 een PDF-document per email aan de Belastingdienst doen toekomen. Het PDF-document bevat een email gedateerd 16 mei 2012 van mevrouw [E] die als tax policy officer werkzaam is bij EPO. In deze email verklaart zij dat bij EPO een internal tax is geheven en dat de door de werknemer betaalde pensioenpremies tot 2008 in mindering zijn gekomen op het 'basic salary' dat het resultaat is van het 'gross salary' minus de 'internal tax'. Tegelijkertijd heeft mevrouw [E] verklaard dat over de door de werkgever betaalde premies geen Internal tax is geheven.”
In onderdeel 5 (inhoud van de overeenkomst) van de VSO is tevens de volgende alinea opgenomen:
“De overgangsbepaling van artikel 36 Wet LB wordt niet van toepassing geacht omdat tot 1995 sprake was van een pensioenregeling die voldeed aan de eisen die de Wet LB hieraan stelde.
Artikel I. onderdeel O van het overgangsrecht Inv. Wet 18 2001 wordt niet van toepassing geacht omdat bij de opbouw na 13 september 1999 wordt aangenomen dat sprake Is van verhoogde premiebetaling.
b. De kapitalisatie van het EPO-pensioen voor het inkomen uit sparen en beleggen geschiedt met toepassing van artikel 19 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 . Dit is als volgt;
I Het ouderdomspensioen met een latent nabestaandenpensioen wordt geheel gekapitaliseerd met toepassing van het achtste lid, onderdeel a (waardering op twee levens);
li Het ouderdomspensioen zonder latent nabestaandenpensioen en het ingegane
nabestaandenpensioen worden gekapitaliseerd met toepassing van het eerste lid respectievelijk bij vrouwen met toepassing van het zevende lid.
De jaaruitkering voor de kapitalisatie bedraagt 1/3 deel van het in het betreffende jaar ontvangen EPO-pensioen.
c. Onder het begrip tax-adjustment wordt in deze overeenkomst mede verstaan 'partial
compensation'. De partial compensation wordt ingaande het kalenderjaar 2009 uitbetaald ter vervanging van de tax-adjustment.”
Oordeel van de Rechtbank
De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen:
8. De rechtbank overweegt allereerst dat geen grond bestaat voor het oordeel dat in dit geschil de bestuursrechter niet bevoegd is. Indien partijen van mening verschillen over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst kunnen zij hun geschil aan de belastingrechter voorleggen (vgl. HR 5 oktober 2012, nr. 10/05496, ECLI:NL:HR:2012:BT7448, BNB 2013/17). Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de beroepen van [belanghebbende] niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Niet gebleken is dat [belanghebbende] voor de jaren 2010 tot en met 2014 uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van rechtsmiddelen. In onderdeel 7 van de vaststellingsovereenkomst is vermeld voor welke jaren [belanghebbende] afstand heeft gedaan van rechtsmiddelen, te weten de jaren 2006 tot en met 2009, derhalve andere jaren dan onderhavige.
9. Voor zover [belanghebbende] heeft gesteld dat hij de vaststellingsovereenkomst onder druk heeft getekend, overweegt de rechtbank het volgende. [Belanghebbende] en zijn echtgenote hebben de overeenkomst op 18 maart 2013 ondertekend en teruggestuurd. Deze overeenkomst is in overleg met [belanghebbendes] belastingadviseur tot stand gekomen en heeft geleid tot intrekking van het door [belanghebbende] ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 januari 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:1266). De rechtbank acht het onder deze omstandigheden niet aannemelijk dat er sprake is van enig wilsgebrek bij het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst. Van enige door [de Inspecteur] op [belanghebbende] uitgeoefende druk bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst is voorts niet gebleken.
10. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [de Inspecteur] bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Als regel binden partijen zich bij de vaststellingsovereenkomst omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt. Partijen regelen daardoor hun rechtsverhouding, hetgeen meebrengt dat een vaststellingsovereenkomst zowel over de feiten als over de toepassing van het recht kan worden gesloten. De inhoud van de afspraken die partijen in een vaststellingsovereenkomst maken, mag afwijken van de wet (Hoge Raad 9 december 2005, nr. 41117, ECLI:NL:HR:2005:AU7728). Dit is slechts anders als de vaststellingsovereenkomst zozeer in strijd is met hetgeen de wettelijke regeling – over het geheel genomen – ter zake bepaalt, dat partijen niet op nakoming daarvan mochten rekenen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. [De Inspecteur] heeft - onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:204 - gesteld dat Nederland wel degelijk bevoegd is inkomstenbelasting over de partiële compensatie te heffen. In wat [belanghebbende] naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen grond om anders te oordelen. [De Inspecteur] mocht dan ook op volledige nakoming van de vaststellingsovereenkomst rekenen.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen. De rechtbank ziet geen reden [belanghebbende] niet gebonden te achten aan de vaststellingsovereenkomst.
12. [ Belanghebbende] staat kennelijk een uitleg van de vaststellingsovereenkomst voor die inhoudt dat slechts een overeenkomst is gesloten ten aanzien van 1/3 deel van het ontvangen EPO-pensioen. De stelling van [belanghebbende] dat geen overeenkomst is gesloten betreffende het andere deel van het ontvangen EPO-pensioen (2/3 deel), te weten het gedeelte dat is betaald door EPO, verdraagt zich niet met de duidelijke tekst van de vaststellingsovereenkomst, zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst in kopje “5. Inhoud van de overeenkomst” en “8. Nadere voorwaarden en afspraken”. Hierin is immers opgenomen dat 2/3 deel van het ontvangen EPO-pensioen tot het box 1-vermogen wordt gerekend.
13. Gezien voorgaande behoeft [belanghebbende]s voorgestane oplossing, betreffende het aanmerken van [belanghebbende] als “fictief” buitenlands belastingplichtige, wat daar verder ook van zij, geen behandeling meer.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.