Home

Gerechtshof Den Haag, 10-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2192, BK-18/01026

Gerechtshof Den Haag, 10-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2192, BK-18/01026

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
10 juli 2019
Datum publicatie
22 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:2192
Zaaknummer
BK-18/01026

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft geen dwangsom toegekend (de dwangsombeschikking) en het tegen de dwangsombeschikking ingediende bezwaarschrift op de voet van artikel 4:19 Awb doorgezonden naar de Rechtbank. Het Hof geeft belanghebbende geen extra termijn om zijn bezwaar nader te motiveren. Belanghebbende is in de (hoger)beroepsfase reeds voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen de dwangsombeschikking naar voren te brengen. Het Hof oordeelt verder dat de Inspecteur niet in gebreke is gebleven. Hij heeft binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar gedaan. Ook een beslissing die - mogelijk - in strijd met het bepaalde in artikel 3:3 Awb tot stand is gekomen, moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 4:17 Awb. Tot slot ligt in de afwijzing van het bezwaar besloten dat ook het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/01026

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordigers: [A] en [B] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 augustus 2018, nummer SGR 18/711.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 7 december 2017, door de Inspecteur ontvangen op 8 december 2017, op de voet van artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de aan hem voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV).

1.2.

Bij beschikking van 19 december 2017 heeft de Inspecteur beslist dat belanghebbende geen recht heeft op toekenning van een dwangsom (de dwangsombeschikking).

1.3.

Belanghebbende heeft een bezwaarschrift met dagtekening 26 januari 2018 ingediend tegen de dwangsombeschikking, dat door de Inspecteur op 29 januari 2018 is ontvangen.

1.4.

Bij brief van 1 februari 2018 heeft de Inspecteur het bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking naar de Rechtbank gestuurd en verzocht dit met toepassing van artikel 4:19 Awb te voegen in de beroepsprocedure met kenmerk SGR 18/710. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep tegen de dwangsombeschikking - naar het Hof begrijpt - ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is in de zaak met kenmerk BK-18/01025, inzake het hoger beroep van belanghebbende betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag, een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 mei 2019. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbende is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Zijn echtgenote, [C] , heeft in verband met ziekte verzocht om uitstel van - uitsluitend - de behandeling van het door haar ingestelde hoger beroep met kenmerk BK-18/01027, dat tevens ter zitting van 8 mei 2019 op hetzelfde tijdstip zou worden behandeld. Dit is het Hof gebleken uit het telefoongesprek van [C] met een griffiemedewerker van het Hof voor aanvang van de zitting en het daarop volgende per e-mail van 8 mei 2019 om 8:29 uur ingediende verzoek tot aanhouding van de zaak van de echtgenote. Belanghebbende is bij aangetekende brief, verzonden op 4 maart 2019 aan het adres [Y] , [X] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is de uitnodiging op 5 maart 2019 bezorgd op het adres van belanghebbende.

De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende met kenmerk BK-18/01025, betreffende de aanslag IB/PVV 2014. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende staat per 1 september 2009 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder de naam ' [D] '. Sinds 2010 verricht hij interim-managementwerkzaamheden en adviseert hij op financieel gebied.

2.2.

In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 heeft belanghebbende een bedrag van € 15.201 opgenomen als verlies uit onderneming.

2.3.

De Inspecteur is bij de vaststelling van de aanslag van de aangifte afgeweken door het hiervoor vermelde negatieve resultaat van € 15.201 niet in aanmerking te nemen. Dit omdat volgens hem ten aanzien van de onder 2.1 vermelde activiteiten geen sprake is van een bron van inkomen. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 29.277.

2.4.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaarschrift is op 21 september 2017 door de Inspecteur ontvangen.

2.5.

Met dagtekening 7 december 2017 heeft belanghebbende een ingebrekestelling aan de Inspecteur gezonden wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.

2.6.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2017 het bezwaar afgewezen. Hij heeft daarbij geen uitdrukkelijke beslissing genomen op het verzoek van belanghebbende om een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de bezwaarfase.

2.7.

Bij beschikking van 19 december 2017 heeft de Inspecteur beslist dat belanghebbende geen recht heeft op toekenning van een dwangsom (de dwangsombeschikking).

2.8.

Belanghebbende heeft tijdig tegen de dwangsombeschikking bezwaar gemaakt.

2.9.

De Inspecteur heeft het bezwaarschrift met toepassing van artikel 4:19 Awb doorgezonden naar de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep van belang - overwogen:

"Dwangsom niet tijdig beslissen

17. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb, heeft het beroep tegen de aanslag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom. De rechtbank zal dan de afwijzing van de dwangsom in deze beroepsprocedure behandelen.

18. Tussen partijen is op dit punt niet in geschil dat [de Inspecteur] binnen twee weken nadat [belanghebbende] in gebreke heeft gesteld, uitspraak op bezwaar heeft gedaan. In geschil is alleen of [de Inspecteur] met die uitspraak in gebreke is gebleven omdat de uitspraak niet expliciet het verzoek om een proceskostenvergoeding afwijst.

19. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed voor zover het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aan [belanghebbendes] bezwaar is in de uitspraak niet tegemoet gekomen; er is geen sprake van een herroepen van de aanslag. [Belanghebbende] had dus geen recht op vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Dat [de Inspecteur] dit niet expliciet bij de uitspraak op bezwaar heeft beslist, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat daarom niet tijdig uitspraak op bezwaar zou zijn gedaan. In de handhaving van de aanslag bij de uitspraak op bezwaar ligt besloten dat [de Inspecteur] het door [belanghebbende] gedane verzoek heeft afgewezen (ECLI:NL:CRVB:2010:BN1401).

20. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard."

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing