Home

Gerechtshof Den Haag, 10-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2222, BK-18/01006 t/m BK-18/01012

Gerechtshof Den Haag, 10-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2222, BK-18/01006 t/m BK-18/01012

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
10 juli 2019
Datum publicatie
21 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:2222
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/01006 t/m BK-18/01012

Inhoudsindicatie

Sinds oktober 2005 ontplooit belanghebbende duikactiviteiten. In 2011 sluiten belanghebbende en de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst. Daarbij is voor de jaren tot en met 2014 overeengekomen dat de Inspecteur onder voorbehoud de duikactiviteiten aanmerkt als een bron van inkomen. Volgens de Inspecteur is niet voldaan aan de criteria en daarom heeft hij aan belanghebbende voor de jaren 2009 t/m 2014 navorderingsaanslagen opgelegd. Voorts is de Inspecteur afgeweken van de aangifte voor het jaar 2015. Het Hof oordeelt dat sprake is van een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst. De omstandigheid dat de vaststellingsovereenkomst op het punt van de navorderingstermijn, het nieuwe feit en het aanwenden van rechtsmiddelen van de wet afwijkende bepalingen bevat, brengt niet mee dat deze zozeer in strijd is met hetgeen de wet hierover bepaalt dat de Inspecteur niet op nakoming daarvan mocht rekenen. Het Hof oordeelt voorts dat de door de Inspecteur voorgestane uitleg van de vaststellingsovereenkomst de juiste is; vereist was dat uit de aangifte IB 2015 een positief resultaat zou blijken én dat de resultaten op dat moment een stijgende lijn zouden laten zien. Aangezien uit de aangifte IB 2015 geen positief resultaat blijkt, heeft de Inspecteur terecht navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. Tot slot oordeelt het Hof dat de duikactiviteiten in 2015 geen bron van inkomen vormen omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat redelijkerwijs kon worden verwacht dat hij met zijn duikactiviteiten positieve resultaten zou behalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-18/01006 t/m BK-18/01012

Uitspraak van 10 juli 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: [B] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 31 augustus 2018, nummers SGR 18/1548 t/m SGR 18/1550, SGR 18/1553, SGR 18/1556, SGR 18/1559 en SGR 18/1562.

Procesverloop

1.1.1. Aan belanghebbende zijn over de jaren 2009 tot en met 2014 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 66.489, € 66.453, € 67.383, € 68.330, € 67.657 en € 60.442. Gelijktijdig zijn beschikkingen inzake heffingsrente dan wel belastingrente gegeven.

1.1.2. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2015 een definitieve aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.898. Bij deze aanslag is eveneens een beschikking inzake belastingrente gegeven.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen voormelde (navorderings)aanslagen en beschikkingen afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is € 46 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een nader stuk, door hem aangeduid als verweerschrift, ingediend.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 juni 2019. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is duikinstructeur. Sinds oktober 2005 verzorgt belanghebbende duikinstructies, organiseert hij duikevenementen, koopt en verkoopt hij duikmaterialen en ontplooit hij bergingsactiviteiten (hierna: de duikactiviteiten). De duikactiviteiten worden uitgeoefend op een groot schip, de MS [C] , onder de naam [D] .

2.2. In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2005 t/m 2009 heeft belanghebbende ter zake van de duikactiviteiten verliezen uit onderneming aangegeven van respectievelijk € 25.724, € 33.703, € 47.634, € 45.307 en € 49.554.

2.3. Naar aanleiding van de door belanghebbende behaalde negatieve resultaten heeft de Inspecteur in november 2010 bij (de administrateur van) belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2005 t/m 2009. Het onderzoek richtte zich onder meer op de vraag of de duikactiviteiten kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. Het controlerapport dat naar aanleiding van het boekenonderzoek is opgesteld, vermeldt onder meer:

"11 Vaststellingsovereenkomst

Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een bron van inkomen voor de inkomstenbelasting (…) is een vaststellingsovereenkomst opgemaakt. De vaststellingsovereenkomst is als bijlage bij dit rapport gevoegd."

2.4. In de naar aanleiding van het boekenonderzoek door belanghebbende en de Inspecteur gesloten vaststellingsovereenkomst is het volgende bepaald:

"(…)

Partijen verklaren hierbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zich jegens elkaar te binden ter voorkoming van de hierna omschreven onzekerheid.

Partijen verklaren hierbij uitdrukkelijk dat zij zich jegens elkaar aan een vaststelling binden die bestemd is om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.

2 Omschrijving van de onzekerheid

De kwestie waarover partijen in onzekerheid verkeren luidt als volgt:

Sinds oktober 2005 verricht [belanghebbende], onder de naam " [D] , duikactiviteiten in de breedste zin van het woord. Uit de aangiften Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen tot en met het jaar 2009 blijkt dat deze activiteiten niet tot positieve resultaten hebben geleid. In hoeverre deze activiteiten in de toekomst tot positieve resultaten en dus tot een bron van inkomen zullen leiden is op dit moment niet duidelijk.

(…)

4 Inhoud van overeenkomst

Partijen zijn het volgende overeengekomen:

- De ondernemersactiviteiten genoemd onder punt 2 van deze overeenkomst worden onder voorbehoud, in ieder geval tot en met het jaar 2014 als bron van inkomen geaccepteerd. Het voorbehoud bestaat hierin dat uit de aangifte inkomstenbelasting van het jaar 2015 blijkt dat het saldo van de fiscale winstberekening (dus vóór eventuele ondernemersaftrekken) behaald met deze activiteiten positief dient te zijn. Tevens moet er met betrekking tot de behaalde resultaten op dat moment een stijgende lijn waarneembaar zijn.

- Deze vaststellingsovereenkomst gaat inhoudelijk enkel over de bronvraag (hetzij winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden). (…)

- (…)

Partijen verbinden aan de hiervoor vermelde feiten de volgende fiscaalrechtelijke of civielrechtelijke gevolgen:

- Als uit de aangifte inkomstenbelasting van het jaar 2015, met betrekking tot genoemde activiteiten, blijkt dat er geen sprake is van een bron van inkomen (dus geen positief resultaat en geen stijgende lijn), gaat [belanghebbende] akkoord met navorderingsaanslagen over de jaren 2009 tot en met 2014 waarbij het aangegeven resultaat, met betrekking tot genoemde activiteiten, in deze jaren, na eventuele ondernemersaftrekken, zal worden gecorrigeerd tot nihil. Deze navorderingsaanslagen zullen dan zonder boete worden opgelegd.

(…)

5 Geldigheidsduur van overeenkomst

Deze overeenkomst geldt voor de periode tot en met het jaar waarin het fiscale inkomen door de Belastingdienst wordt vastgesteld op grond van de door [belanghebbende] ingediende aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2015.

6 Afstand van rechtsmiddelen

7 Nadere voorwaarden en afspraken