Gerechtshof Den Haag, 18-09-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2650, BK-17/00644
Gerechtshof Den Haag, 18-09-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2650, BK-17/00644
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 september 2019
- Datum publicatie
- 23 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:2650
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1615
- Zaaknummer
- BK-17/00644
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is voor 2016 een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd. In de loop van de procedure in hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar een nieuwe aanslag BIZ-bijdrage voor 2016 aan belanghebbende opgelegd voor hetzelfde bedrag. Hof: Aangezien de BIZ-verordening ten tijde van het opleggen van de oude aanslag nog niet verbindend was, moet die aanslag worden vernietigd. De Verordening is op 9 september 2016 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 in werking getreden. Voor belanghebbende was de heffing van de BIZ-bijdrage over 2016 in redelijkheid voorzienbaar gelet op het feit dat de Verordening reeds op 22 september 2015 bekend gemaakt is in het gemeenteblad. Aangezien de nieuwe aanslag ter vervanging dient van de niet rechtsgeldige aanslag, heeft het ingestelde hoger beroep van rechtswege mede betrekking op de nieuwe aanslag van 27 december 2018 (artikel 6:19 juncto 6:24 Awb). Belanghebbende stelt dat de aanslag niet op een verbindende verordening berust omdat de totstandkomingsprocedure van de BIZ-bijdrage niet rechtsgeldig is geweest, aangezien zij geen stembiljet heeft ontvangen. De Heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat het stembiljet naar belanghebbende is verzonden. Echter, nu belanghebbende op de hoogte was van het voornemen om de Verordening in werking te laten treden en een BI-zone in te stellen en zij de mogelijkheid heeft gehad en genomen zich schriftelijk uit te spreken tegen de inwerkingtreding hiervan, is voldaan aan de eis van draagvlakmeting (artikel 4, lid 2, Wet BIZ). Voorts is sprake van ruim voldoende steun onder de bijdrageplichtigen als bedoeld in artikel 5 van de Wet BIZ. Het Hof is derhalve van oordeel dat de aanslag berust op een (ook jegens belanghebbende) verbindende verordening. Aangezien de BIZ-bijdrage een bestemmingsheffing is, hoeft in de relatie met de belastingplichtige geen sprake te zijn van een rechtstreekse tegenprestatie in de vorm van een verleende dienst of een voorziening waarvan de belastingplichtige gebruik maakt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in het Businessplan opgenomen activiteiten en voorzieningen tevens zijn voorzien in het Service Level Agreement dat de door de gemeente te verrichten activiteiten bevat. Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00644
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 2 juni 2017, nummer ROT 16/5430.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2016 een aanslag BIZ-bijdrage Centrum [C] ten bedrage van € 405 (de aanslag) opgelegd.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld.
In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 334.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De Heffingsambtenaar heeft op 5 december 2017 een nader stuk, gedagtekend 1 december 2017, met drie bijlagen naar het Hof gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2017 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van [D] B.V., kenmerk BK-17/00643, betreffende een aanslag in de BIZ-bijdrage voor het jaar 2016. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Na sluiting van het onderzoek heeft de Heffingsambtenaar op 14 december 2017 een brief, gedagtekend 12 december 2017, met drie bijlagen naar het Hof gezonden. Hierin heeft het Hof aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Belanghebbende heeft bij brief, gedagtekend 15 januari 2018, bij het Hof binnengekomen op 18 januari 2018, op de nadere brief van de Heffingsambtenaar gereageerd. De Heffingsambtenaar heeft op 5 maart 2018 een nader stuk, gedagtekend 2 maart 2018, met acht bijlagen naar het Hof gestuurd. Een tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 14 maart 2018 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is wederom tevens behandeld het hoger beroep van [D] B.V., kenmerk BK-17/00643, betreffende een aanslag in de BIZ-bijdrage voor het jaar 2016. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Na sluiting van het onderzoek heeft belanghebbende op 20 maart 2018 een brief, gedagtekend 16 maart 2018, met twee bijlagen naar het Hof gezonden. Hierin heeft het Hof aanleiding gezien het onderzoek wederom te heropenen. De Heffingsambtenaar heeft bij brief, gedagtekend 9 april 2018, met twee bijlagen bij het Hof binnengekomen op 10 april 2018, op de nadere brief van belanghebbende gereageerd. Belanghebbende heeft op 26 april 2018 een nader stuk, gedagtekend 23 april 2018, naar het Hof gestuurd. Een derde mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 13 juni 2018 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van [D] B.V., kenmerk BK-17/00643, betreffende een aanslag in de BIZ-bijdrage voor het jaar 2016. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
De Heffingsambtenaar heeft op 27 december 2018 een brief, gedagtekend eveneens 27 december 2018, met drie bijlagen naar het Hof gezonden. Het Hof heeft, gelet op de inhoud van de nadere brief van de Heffingsambtenaar, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. De als bijlage bij deze brief gevoegde, nieuwe aanslag in de BIZ-bijdrage voor het jaar 2016 die met dagtekening 27 december 2018 aan belanghebbende is opgelegd, is door het Hof op grond van artikel 6:19, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht mede in het hoger beroep betrokken. Bij brief van 14 januari 2019 heeft het Hof partijen op de hoogte gebracht van deze beslissing en is aan belanghebbende ter kennisneming een afschrift van de nadere brief (met bijlagen) van de Heffingsambtenaar gezonden.
Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak (niet-woningen), plaatselijk bekend [E] te [C] . Ter zake daarvan is haar de aanslag opgelegd.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de bedrijveninvesteringszones (Wet BIZ) kan de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een belasting instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (bedrijveninvesteringszone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
In het kader van de Wet BIZ heeft de Ondernemersvereniging Vereniging Centrum Promotions [C] /Stichting BIZ Stadscentrum [C] (hierna ook: de Stichting BIZ) de gemeente Nissewaard verzocht om een bedrijveninvesteringszone (BI-zone of BIZ) in te stellen en een BIZ-heffing in te voeren voor het stadscentrum van [C] (het BIZ-gebied). Op 16 september 2015 heeft de raad van de gemeente Nissewaard de Verordening Bedrijveninvesteringszone Stadscentrum [C] 2016-2020 (de Verordening) vastgesteld. De Verordening is op 22 september 2015 bekend gemaakt door publicatie in het Gemeenteblad 2015, nr. 87259. De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 1 Belastbaar feit, aard van de belasting en aanwijzing bedrijveninvesteringszone
-
Onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ wordt jaarlijks een directe belasting geheven ter zake van binnen de bedrijveninvesteringszone gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
-
De BIZ-bijdrage is een bestemmingsheffing die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten in de openbare ruimte en op het internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone.
-
Het Stadscentrum van [C] , zoals aangeduid op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaart, wordt aangewezen als bedrijveninvesteringszone.
Artikel 2 Belastingplicht
1. De BIZ-bijdrage wordt geheven van:
a. de gebruiker, zijnde degene die bij het begin van het kalenderjaar al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht een in de bedrijveninvesteringszone gelegen belastingobject gebruikt;
b. de eigenaar, zijnde degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een in de bedrijveninvesteringszone gelegen belastingobject.
(…)