Gerechtshof Den Haag, 15-10-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2748, BK-18/00953 en BK-18/00954
Gerechtshof Den Haag, 15-10-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2748, BK-18/00953 en BK-18/00954
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2019
- Datum publicatie
- 23 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:2748
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:9452, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-18/00953 en BK-18/00954
Inhoudsindicatie
Begrip gebruikelijk loon. Afroommethode vindt geen toepassing. Belanghebbende heeft haar dga/enig werknemer A ter beschikking gesteld aan de werkmaatschappij, een koeriersbedrijf, waar A de dagelijkse administratie zoals facturering, debiteurenbeheer, contractadministratie, contacten met klanten, planning in te huren rijders alsmede ad hoc koeriersdiensten en postservicediensten verricht. Binnen belanghebbende verricht A werkzaamheden ten behoeve van een luchtbrug voor in het buitenland uit te voeren medische behandelingen. De Inspecteur heeft het gebruikelijk loon voor 2014 en 2015 vastgesteld op het in art. 12a Wet LB 1964 genoemde bedrag van € 44.000. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is. De werkzaamheden kunnen niet worden vergeleken met die van een managementassistent vanwege onder meer de grotere verantwoordelijkheid. Omdat het resultaat van de werkmaatschappij in niet onbetekenende mate afhankelijk is van de bijdrage van B die voltijds via zijn Holding postservice- en koerierswerkzaamheden verricht, kan de afroommethode niet worden toegepast. De bijtelling privégebruik auto is terecht toegepast. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat niet meer dan 500 kilometer in privé is gereden.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/00953 en BK-18/00954
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordigers: [B] , [C] en [D] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 augustus 2018, nummers SGR 18/1066 en SGR 18/1067.
Procesverloop
De Inspecteur heeft op 26 mei 2016 aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 en 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 naheffingsaanslagen in de loonheffing opgelegd van respectievelijk € 7.356 en € 7.293. Bij de naheffingsaanslagen is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van respectievelijk € 420 en € 121.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in deze zaken € 508 griffierecht geheven.
Het Hof heeft bij uitspraak na vereenvoudigde behandeling van 16 november 2018 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft het Hof bij uitspraak van 23 juli 2019 het verzet van belanghebbende gegrond verklaard en belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 512. De procedure is daarna voortgezet en de Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 3 september 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.
Het hoger beroep is gezamenlijk behandeld met de hoger beroepen BK-19/00060 tot en met BK-19/00063 betreffende de aan [E] ( [E] ) opgelegde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 tot en met 2013 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffings- en belastingrente. Hetgeen ter zitting wordt aangevoerd in een van de zaken wordt geacht te zijn aangevoerd in alle zaken, tenzij dat niet op de betreffende zaak betrekking heeft.
Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende is opgericht op 1 januari 1981, is bestuurder en voor 50 percent aandeelhoudster van de besloten vennootschap [F] B.V. (de werkmaatschappij). [E] is bestuurder, enig aandeelhouder en enig werknemer van belanghebbende. Belanghebbende is sinds 2 juli 2011 bestuurder van de werkmaatschappij.
De overige 50 percent van de aandelen in de werkmaatschappij worden gehouden door [G] B.V. Hiervan is [H] bestuurder, enig aandeelhouder en enig werknemer. [G] B.V. is sinds 28 november 2011 bestuurder van de werkmaatschappij.
De werkmaatschappij heeft zowel aan belanghebbende als aan [G] B.V. in 2014 en 2015 een managementvergoeding van € 54.000 betaald.
Door de werkmaatschappij is in 2014 € 109.958 en in 2015 € 109.832 aan personeelskosten in aftrek gebracht. De managementvergoedingen zijn daaronder begrepen.
De activiteiten van de werkmaatschappij betreffen een postbusservice alsmede het verrichten van koeriersdiensten in de omgeving van [Z] . De Inspecteur heeft bij de werkmaatschappij een boekenonderzoek ingesteld betreffende de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting voor het jaar 2012. In het naar aanleiding van dat onderzoek opgemaakte rapport van 16 november 2015 is over de activiteiten van de werkmaatschappij het volgende vermeld:
“Om gebruik te kunnen maken van een postbus-service moet er eerst een abonnement afgesloten worden. Deze abonnementen zijn maandelijks opzegbaar. Daarnaast wordt er ook machtiging verleend voor het ophalen van de aangetekende post. Er wordt per kwartaal gefactureerd en betaald. Alle betalingen verlopen via de bank.
Postbus-service werkzaamheden worden door de heer [E] en de heer [H] verricht. Bij calamiteiten wordt er iemand anders ingeschakeld. De heer [E] werkt 2 á 3 uren per dag en daarnaast verzorgt hij de dagelijkse administratie. De heer [H] werkt 6 á 8 uren per dag. Vroeg in de ochtend filteren zij zelf de post van hun klanten in de bakken van PostNL. Deze post wordt verzameld en bij de klanten bezorgd. 's Avonds wordt de post ook opgehaald als het nodig is. Zij streven ernaar om de post altijd op tijd te bezorgen. Hiervoor worden bedrijfsauto's gebruikt.
Koeriersdiensten worden aan de hand van de ritopdrachten verricht. Deze ritopdrachten worden telefonisch of per e-mail geplaatst. Voor de ontvangst wordt er altijd getekend door de klant. Wekelijks wordt er een factuur van alle ritten samengesteld en verstuurd naar de klant. Deze betalingen verlopen altijd via de bank. De rijders zijn niet in loondienst bij [F] B.V. en zij zijn ook geen zzp'ers. Met deze rijders wordt een contract afgesloten. Koeriers rijden meestal met eigen auto's. Zij ontvangen een vergoeding van € 0,35 per kilometer, waarvan € 0,19 vergoeding voor de autokosten en de resterende € 0,16 vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. De meeste rijders zijn gepensioneerd en doen het werk meer voor de sociale contacten dan voor het geld. Er is een lijst samengesteld met koeriers die gebeld kunnen worden voor bezorging. Verder wordt er geen planning gemaakt, want het zijn vaak incidentele opdrachten en rijders werken dus vaak op afroep. De klant betaalt veelal € 0,60 per kilometer. Het aantal afgelegde kilometers wordt altijd op de ritopdracht vastgelegd. Deze opdracht wordt naar de klant verstuurd en de kopie ervan wordt in de administratie bewaard. Voor de koeriersdiensten is [F] B.V. in principe 24/7 voor de klanten bereikbaar. Zij streven ernaar om binnen 15-20 minuten bij de klant voor de deur te staan om het pakketje op te halen.
[E] verricht voor de werkmaatschappij de volgende werkzaamheden: het voeren van de dagelijkse administratie van de werkmaatschappij zoals facturering, debiteurenbeheer, contractadministratie, contacten met klanten, planning in te huren rijders alsmede ad hoc koeriersdiensten en postservicediensten. Binnen belanghebbende verricht [E] werkzaamheden ten behoeve van een luchtbrug voor in Hongarije uit te voeren medische behandelingen. [H] verricht voltijds postservice- en koerierswerkzaamheden. Er zijn buiten [E] en [H] geen (fictieve) werknemers in dienst van de werkmaatschappij.
Uit het boekenonderzoek is naar voren gekomen dat de werkmaatschappij aan [E] en [H] in 2014 en 2015 ieder een personenauto ter beschikking heeft gesteld die zij ook privé mochten gebruiken. Tijdens het onderzoek was geen kilometeradministratie van deze auto’s beschikbaar. De vervolgens bij de Inspecteur ingeleverde administratie bevat data en kilometerstanden. Niet zijn vermeld: de begin- en eindkilometerstanden, de bezochte adressen en of het zakelijke of persoonlijke ritten betreffen.
Verder zijn de volgende bijzonderheden opgemerkt:
- In een aantal periodes is steeds hetzelfde aantal kilometers gereden.
- Er is een dag waarop 1.055 km is gereden op een route van Zoetermeer – Marum – Zoetermeer- Lommel –Zoetermeer - Deventer -Zoetermeer.
- De kilometerstanden lopen terug en sluiten niet aan met de kilometerstanden volgens de Nationale Auto Pas.
- Er zijn autokosten van een reis naar Hongarije geboekt.
[E] heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geen bijtelling privégebruik auto opgenomen.
Volgens de aangiften vennootschapsbelasting voor de belastingjaren 2014 en 2015 van belanghebbende heeft zij in het jaar 2014 een omzet behaald van € 57.100 en in het jaar 2015 een omzet van € 55.315.
Belanghebbende heeft aan [E] over 2014 een loon betaald van € 25.369 en over 2015 € 25.223.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het hiervoor vermelde boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan [E] (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 2010 tot en met 2013 en naheffingsaanslagen loonheffing voor de jaren 2014 en 2015 aan belanghebbende. Hierbij is het gebruikelijk loon gecorrigeerd en is een bijtelling privégebruik auto aangebracht ten bedrage van 25% van de catalogusprijs van € 49.026, is € 12.256, omdat niet is gebleken dat met de auto in die jaren minder dan 500 km per jaar in privé is gereden. Het door [E] genoten loon voor de jaren 2014 en 2015 is vastgesteld op € 44.000 (€ 54.000 managementfee minus kosten inclusief bijtelling privégebruik auto). Het bedrag van de bijtelling heeft de Inspecteur in de door de werkmaatschappij betaalde managementfee begrepen geacht.
Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of het gebruikelijk loon in de zin van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) van [E] voor de jaren 2014 en 2015 gesteld moet worden op een hoger bedrag dan het loon dat belanghebbende in aanmerking heeft genomen, hetgeen de Inspecteur stelt en belanghebbende bestrijdt. Belanghebbende stelt voorts dat geen correctie privégebruik auto had mogen worden aangebracht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslagen waarbij een gebruikelijk loon in aanmerking wordt genomen van € 30.800 per jaar en dienovereenkomstige vermindering van de belastingrentebeschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.