Rechtbank Den Haag, 03-08-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:9452, AWB - 18 _ 1066
Rechtbank Den Haag, 03-08-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:9452, AWB - 18 _ 1066
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2018
- Datum publicatie
- 17 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:9452
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:2748, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 1066
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslagen terecht opgelegd wegens correctie fictief loon.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/1066 en SGR 18/1067
(gemachtigde: P.J.J. Aniba),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken 2014 en 2015 naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 december 20187 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018.
Namens eiseres zijn verschenen [persoon 1] en de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.J. Braber en mr. H. Rijnders.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is bestuurder en voor 50 procent aandeelhoudster van de besloten vennootschap [B.V.] (de werkmaatschappij). De heer [persoon 1] ( de dga ) is bestuurder, enig aandeelhouder en enig werknemer van eiseres.
2. Eiseres heeft in de betreffende jaren vanuit de werkmaatschappij een vergoeding ontvangen van € 54.000. Volgens de aangiften vennootschapsbelasting voor de belastingjaren 2014 en 2015 van eiseres heeft eiseres in het jaar 2014 een omzet behaald van € 57.100 en in het jaar 2015 een omzet van € 55.315.
3. Volgens de aangiften vennootschapsbelasting van de werkmaatschappij zijn in 2014 en 2015 in totaal respectievelijk € 109.958 en € 109.832 aan personeelskosten in aftrek gebracht.
4. Eiseres heeft aan [persoon 1] een loon uitbetaald van € 25.369 in 2014 en € 25.223 in 2015.
5. Naar aanleiding van de uitkomsten van een bij eiseres ingesteld boekenonderzoek heeft verweerder de naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Daarbij is het door [persoon 1] genoten loon voor beide jaren gesteld op € 44.000.
Geschil 6. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd met inachtneming van een door [persoon 1] genoten loon van € 44.000.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het door [persoon 1] genoten loon ten onrechte is gecorrigeerd. [persoon 1] heeft slechts een beperkte inbreng en zijn werkzaamheden zijn vergelijkbaar met die van een management assistent. Daarnaast heeft [persoon 1] , vanwege zijn leeftijd, de werkzaamheden in deeltijd en op therapeutische basis verricht.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het door [persoon 1] genoten loon voor beide jaren terecht is vastgesteld op € 44.000. Volgens verweerder maakt eiseres noch aannemelijk dat [persoon 1] zijn werkzaamheden in deeltijd verricht, noch dat de aard van zijn werkzaamheden een lager loon rechtvaardigt. In het bijzonder niet nu de werkmaatschappij een managementfee aan eiseres betaald die door de werkmaatschappij als personeelskosten is aangemerkt en de aard en omvang van de werkzaamheden zal representeren.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt het loon van een werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft ten minste gesteld op € 44.000. Als aannemelijk is dat in een soortgelijke dienstbetrekking (wettekst 2014) of de meest vergelijkbare dienstbetrekking (wettekst 2015) waarin geen sprake is van een aanmerkelijk belang in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, dan wordt het loon gesteld op dat lagere loon.
10. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat ter zake van een soortgelijke dienstbetrekking of de meest vergelijkbare dienstbetrekking waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt een lager loon dan € 44.000 gebruikelijk is. Daarbij is zowel de omvang als de aard van de dienstbetrekking van belang (vgl. Hoge Raad 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7206, overweging 3.3). Indien eiseres ten aanzien van de omvang van de dienstbetrekking in de op haar rustende bewijslast slaagt, dient zij derhalve tevens aannemelijk te maken dat een soortgelijke deeltijd dienstbetrekking in het economische verkeer een lager loon dan € 44.000 rechtvaardigt.
11. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd is zij er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de aard van de (bestuurders)werkzaamheden van [persoon 1] in de desbetreffende jaren vergelijkbaar zijn met die van een managementassistent. In het bijzonder niet nu [persoon 1] vanuit eiseres naast haar werkzaamheden voor de werkmaatschappij ook activiteiten heeft verricht voor een Hongaarse onderneming waarin eiseres heeft geïnvesteerd.
Voor zover eiseres stelt dat dga in deeltijd heeft gewerkt, is dat op zichzelf geen reden om de normbedragen met een deeltijdfactor te verminderen. Voor een vermindering is pas aanleiding als eiseres aannemelijk maakt dat het gebruikelijk loon waarbij rekening gehouden wordt met een deeltijdfactor op een lager bedrag dan de normbedragen gesteld moet worden, hetgeen zij niet, althans onvoldoende, heeft gedaan.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.