Gerechtshof Den Haag, 19-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3151, BK-19/00345 tot en met BK-19/00347
Gerechtshof Den Haag, 19-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3151, BK-19/00345 tot en met BK-19/00347
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 november 2019
- Datum publicatie
- 8 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:3151
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:3785, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-19/00345 tot en met BK-19/00347
Inhoudsindicatie
Belanghebbende stelt in de jaren 2013 tot en met 2015 scholingsuitgaven te hebben gedaan inzake de opleiding tot (F) en stelt deze uitgaven voornamelijk in contanten te hebben voldaan. Belanghebbende heeft niet om betalingsbewijzen verzocht en legt in hoger beroep zogenoemde leningsovereenkomsten, verklaringen van medestudenten en een verklaring van de opleidingscoördinator over om de aftrek aannemelijk te maken. Belanghebbende faalt in haar bewijslast. Voorts is in geschil of belanghebbende over de jaren 2014 en 2015 recht heeft op giftenaftrek naar aanleiding van het afzien van een vrijwilligersvergoeding inzake werkzaamheden voor een stichting. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij in de onderhavige jaren werkzaamheden voor de stichting verrichte waarvoor zij destijds aanspraak maakte op een vergoeding, noch dat zij in de in geschil zijnde jaren de vrijheid had over de deze veronderstelde vergoedingen te beschikken.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00345 tot en met BK-19/00347
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordiger: [B] en [C] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 april 2019, nummers SGR 18/6394, SGR 18/6395 en SGR 18/6396.
Procesverloop
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2013 en 2014 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 13.566 en € 17.722, voorts is aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd over het jaar 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.787 (de aanslagen). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur belastingrente in rekening gebracht (de beschikkingen).
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingaanslag voor het jaar 2013 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.355, de navorderingsaanslag voor het jaar 2014 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.580, de aanslag voor het jaar 2015 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.596, de beschikkingen belastingrente overeenkomstig verminderd, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.024 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij Hof. In verband daarmee is een bedrag van € 128 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof op 23 september 2019 van de zijde van belanghebbende een nader stuk met vier bijlagen ontvangen, waarvan de Inspecteur kennis heeft genomen.
De mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 oktober 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. [Belanghebbende] heeft voor de jaren 2013, 2014 en 2015 aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.460 respectievelijk € 7.798 en € 10.522. De daarbij in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek bedraagt € 5.106 respectievelijk € 8.416 en € 4.265 en bestaat uit uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (alleen 2014), uitgaven voor specifieke zorgkosten, scholingsuitgaven en aftrekbare giften.
2. [De Inspecteur] heeft voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd conform de ingediende aangifte.
3. Bij brief van 17 oktober 2016 heeft [de Inspecteur] aangekondigd te zullen afwijken van de voor het jaar 2014 aangegeven gegevens. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Ik heb uw aangifte [IB/PVV] 2014 beoordeeld. Bij de aangifte hebt u de vooraf ingevulde gegevens gebruikt. Maar deze aangifte wijkt af van onze actuele gegevens. Dit kan zijn ontstaan doordat u de vooraf ingevulde gegevens hebt veranderd of doordat wij later nieuwe gegevens ontvingen. Ik ben van plan de gegeven in uw aangifte te wijzigen.
Hoe wil ik uw aangifte wijzigen?
Verhoging van uw inkomsten uit loon of uitkering.
U vermeldt in uw aangifte dat u in 2014 een bedrag van € 16.214 hebt ontvangen aan inkomsten uit loon of uitkering. Uw werkgever(s) of uitkeringsinstantie(s) hebben ook loongegevens doorgegeven aan de Belastingdienst. (…). Uit deze loongegevens blijkt:
- dat u in 2014 € 17.722 hebt ontvangen aan inkomen uit loon of uitkering;
- dat hierop in totaal € 4.220 aan loonheffing is ingehouden.
Voor de berekening van de [IB/PVV] ga ik uit van deze laatste bedragen.”
4. [De Inspecteur] heeft voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.306 (€ 17.722 -/- € 8.416).
5. Naar aanleiding van de aanslagregeling voor het jaar 2016 heeft [de Inspecteur] met dagtekening 27 november 2017 medegedeeld de aangiften 2013 en 2014 alsnog te zullen beoordelen. Daarbij is [belanghebbende] verzocht om informatie te verstrekken over de aangegeven persoonsgebonden aftrek. Ten aanzien van uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft [de Inspecteur] onder meer verzocht om “nota’s en betalingsbewijzen”. Ten aanzien van de scholingsuitgaven heeft [de Inspecteur] onder meer verzocht om “bewijsstukken van de afgetrokken uitgaven”. Ten aanzien van de giften heeft [belanghebbende] verzocht om “een uitgebreide specificatie en de betalingsbewijzen van het afgetrokken bedrag”.
6. [De Inspecteur] heeft op basis van de daarop verstrekte informatie geconcludeerd dat de aangegeven persoonsgebonden aftrek ten onrechte in aanmerking is genomen.
7. Voor de jaren 2013 en 2014 zijn navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.566 respectievelijk € 17.722. Voor het jaar 2015 is een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.787. Bij de navorderingsaanslagen en de aanslag is belastingrente in rekening gebracht.”
Het Hof neemt de feitenvaststelling van de Rechtbank over en vult deze als volgt aan.
Inzake de scholingsuitgaven heeft [D] , opleidingscoördinator van [E] ( [E] ), in een niet ondertekende verklaring, gedagtekend 24 december 2017, het volgende verklaard:
“Bevestiging deelname 4 jarige opleiding tot [F] .
Hierbij bevestig ik dat mevrouw [X] geb: [in] 1970 de 4 jarige opleiding tot [F] heeft gevolgd in de periode van 2012- 2016.
Voor deze opleiding heeft zij de opleidingsgelden betaald van € 2450,- per studiejaar.
Hoogachtend
Mevr. [D]
Opleidingscoördinator”
Tot de gedingstukken behoren diverse verklaringen, door belanghebbende aangeduid als leningsovereenkomsten. De verklaringen, door beide partijen getekend en gedateerd in de jaren 2013 tot en met 2016, luiden als volgt:
“Hierbij verklaar ik, (…) , dat ik aan [X] een bedrag van (…) heb geleend voor haar opleiding. Zij mag dit bedrag renteloos lenen en moet het na haar studie zo spoedig mogelijk aan mij terug betalen.
Den Haag (…)”
en
“Hierbij verklaar ik, (…), dat ik aan [X] een bedrag van (…) heb geleend voor haar opleiding. Zij zal mij dit bedrag naar gelang haar draagkracht (het liefst zo spoedig mogelijk) terug betalen. Zij is hierin vrij in hoeveel termijnen en in welke bedragen zij mij zal terug betalen. Zij mag dit bedrag renteloos lenen.
Den Haag, (…)”
Inzake de giftenaftrek heeft [G] namens het bestuur van [H] ( [H] ) het volgende verklaard:
“Den Haag, 25 Juli 2019
Onderwerp: Bijdrage en donatie
Beste [X] ,
Middels deze brief wil ik, [G] , jou namens het bestuur van [H] ( [H] ) bedanken voor je inzet in de jaren 2014 en 2015.
In deze jaren heb je ons ondersteund bij:
1. het schrijven van rapporten
2. organiseren van activiteiten
3. netwerkverbreding
Voor deze werkzaamheden zouden wij jou voor het jaar 2014 een vergoeding geven van € 250 en voor het jaar 2015 € 180. Echter, heb jij dit afgezien en gedoneerd aan [H] .
Nogmaals hartelijk dank hiervoor. Door bijdrage van vrijwilligers als jij, kunnen wij waar mogelijk een verschil maken.
Met vriendelijke groet,
[G] , Het bestuur
[H] ”