Home

Rechtbank Den Haag, 10-04-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3785, 18_6394 18_6395 en 18_6396

Rechtbank Den Haag, 10-04-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3785, 18_6394 18_6395 en 18_6396

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
10 april 2019
Datum publicatie
7 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:3785
Formele relaties
Zaaknummer
18_6394 18_6395 en 18_6396

Inhoudsindicatie

Informatie die in het kader van de aanslagregeling 2016 is opgevraagd vormt een nieuw feit dat navordering voor eerdere jaren rechtvaardigt. (Navorderings)aanslagen voor 2013, 2014 en 2015 zien op door eiseres aangegeven persoonsgebonden aftrek. Behoudens uitgaven ten behoeve van extra beddengoed heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op persoonsgebonden aftrek. Niet aannemelijk is geworden dat zij in deze jaren uitgaven heeft gedaan voor andere specifieke zorgkosten of het volgen van opleiding van studie met het oog op het verwerven van inkomen. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat zij aftrekbare giften heeft gedaan. Gelet op de ten onrechte niet geaccepteerde uitgaven voor extra beddengoed zijn de beroepen gegrond verklaard en de (navorderings)aanslagen verminderd.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 18/6394, SGR 18/6395 en SGR 18/6396

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2013 en 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en voor 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 augustus 2018 de navorderingsaanslagen en de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft voor de jaren 2013, 2014 en 2015 aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.460 respectievelijk € 7.798 en € 10.522. De daarbij in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek bedraagt € 5.106 respectievelijk € 8.416 en € 4.265 en bestaat uit uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (alleen 2014), uitgaven voor specifieke zorgkosten, scholingsuitgaven en aftrekbare giften.

2. Verweerder heeft voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd conform de ingediende aangifte.

3. Bij brief van 17 oktober 2016 heeft verweerder aangekondigd te zullen afwijken van de voor het jaar 2014 aangegeven gegevens. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Ik heb uw aangifte [IB/PVV] 2014 beoordeeld. Bij de aangifte hebt u de vooraf ingevulde gegevens gebruikt. Maar deze aangifte wijkt af van onze actuele gegevens. Dit kan zijn ontstaan doordat u de vooraf ingevulde gegevens hebt veranderd of doordat wij later nieuwe gegevens ontvingen. Ik ben van plan de gegeven in uw aangifte te wijzigen.

Hoe wil ik uw aangifte wijzigen?

Verhoging van uw inkomsten uit loon of uitkering.

U vermeldt in uw aangifte dat u in 2014 een bedrag van € 16.214 hebt ontvangen aan inkomsten uit loon of uitkering. Uw werkgever(s) of uitkeringsinstantie(s) hebben ook loongegevens doorgegeven aan de Belastingdienst. (…). Uit deze loongegevens blijkt:

- dat u in 2014 € 17.722 hebt ontvangen aan inkomen uit loon of uitkering;

- dat hierop in totaal € 4.220 aan loonheffing is ingehouden.

Voor de berekening van de [IB/PVV] ga ik uit van deze laatste bedragen.”

4. Verweerder heeft voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.306 (€ 17.722 -/- € 8.416).

5. Naar aanleiding van de aanslagregeling voor het jaar 2016 heeft verweerder met dagtekening 27 november 2017 medegedeeld de aangiften 2013 en 2014 alsnog te zullen beoordelen. Daarbij is eiseres verzocht om informatie te verstrekken over de aangegeven persoonsgebonden aftrek. Ten aanzien van uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft verweerder onder meer verzocht om “nota’s en betalingsbewijzen”. Ten aanzien van de scholingsuitgaven heeft verweerder onder meer verzocht om “bewijsstukken van de afgetrokken uitgaven”. Ten aanzien van de giften heeft eiser verzocht om “een uitgebreide specificatie en de betalingsbewijzen van het afgetrokken bedrag”.

6. Verweerder heeft op basis van de daarop verstrekte informatie geconcludeerd dat de aangegeven persoonsgebonden aftrek ten onrechte in aanmerking is genomen.

7. Voor de jaren 2013 en 2014 zijn navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.566 respectievelijk € 17.722. Voor het jaar 2015 is een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.787. Bij de navorderingsaanslagen en de aanslag is belastingrente in rekening gebracht.

Geschil

8. In geschil is of verweerder voor de jaren 2013 en 2014 navorderingsaanslagen heeft mogen opleggen. Daarnaast is voor de jaren 2013, 2014 en 2015 in geschil of eiseres recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, scholingsuitgaven en giften. Niet langer in geschil is dat voor 2014 geen recht bestaat op aftrek wegens uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen.

9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder voor de jaren 2013 en 2014 geen navorderingsaanslagen heeft mogen opleggen omdat een daartoe vereist nieuw feit ontbreekt. Voorts stelt eiseres dat zij recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, scholingsuitgaven en giften.

10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslagen en de aanslag terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd. Volgens verweerder vormt de informatie die hij in het kader van de aanslagregeling 2016 heeft ontvangen een feit dat navordering rechtvaardigt. Voorts is eiseres er volgens verweerder niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, scholingsuitgaven en giften.

Beoordeling van het geschil

11. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014 in beginsel heeft mogen uitgaan van de gegevens die eiseres in haar aangiften heeft verstrekt. Dat zou slechts anders zijn indien verweerder, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de aangiften, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen.

12. Alhoewel de aangegeven persoonsgebonden aftrek, gelet op het inkomen van eiseres, fors kan worden genoemd, is geen sprake van ongebruikelijk hoge bedragen. Nu de aangiften voor het overige verzorgd ogen, waren er voor verweerder geen beletselen om de aangiften zonder nader onderzoek te volgen. De informatie die verweerder naar aanleiding van de aanslagregeling 2016 heeft opgevraagd kan dan ook niet worden aangemerkt als feit dat hem bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. De brief van 17 oktober 2016 staat evenmin aan navordering in de weg nu de daar aangekondigde correctie enkel ziet op het inkomensgegeven. De constatering dat op dit onderdeel van de aangifte moest worden afgeweken maakt niet dat ook de rest van de aangifte voor het jaar 2014 diende te worden gecontroleerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voor de jaren 2013 en 2014 navorderingsaanslagen mogen opleggen.

13. Met betrekking tot persoonsgebonden aftrek rust de bewijslast op eiseres. Zij dient aannemelijk te maken dat zij recht heeft op de aangegeven aftrek. De rechtbank zal hierna beoordelen of eiseres daarin ten aanzien van de door haar gestelde uitgaven voor specifieke zorgkosten, scholingsuitgaven en aftrekbare giften slaagt.

14. Eiseres heeft ter onderbouwing van de aangegeven uitgaven voor specifieke zorgkosten een verklaring van de huisarts overgelegd waarin is opgenomen dat een kind van eiseres lijdt aan “occipitale mingocele waarvoor wisselende kussens en [een] aangepast[e] bedbodem noodzakelijk is”. Daarmee maakt eiseres naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat recht bestaat op aftrek wegens uitgaven ten behoeve van de aanschaf van extra beddengoed. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting dienen deze uitgaven per jaar voor een bedrag van € 310 in aanmerking te worden genomen. Dat recht zou bestaan op een hoger bedrag aan uitgaven voor extra beddengoed is de rechtbank niet gebleken. Eiseres heeft de overige aangegeven specifieke zorgkosten niet met stukken onderbouwd. Facturen en kwitanties uit 2016 kunnen niet als bewijs gelden voor specifieke zorgkosten in 2013, 2014 en 2015. Dat verweerder gedurende de bezwaarfase zou hebben geweigerd om door eiseres aangedragen bewijsstukken in ontvangst te nemen, is niet aannemelijk geworden nu eiseres deze stelling niet anders heeft onderbouwd dan met haar eigen verklaring. Daar komt bij dat deze stelling niet strookt met de informatieverzoeken van 27 november 2017. Overigens zijn de stukken ook gedurende de beroepsfase niet overgelegd.

15. Ten aan zien van de scholingsuitgaven heeft eiseres een verklaring van de opleidingscoördinator van het European Institute for Scientific Research on Ayurveda (EISRA) overgelegd. De coördinator verklaart daarin dat eiseres in de periode van 2012-2016 de opleiding tot Ayurvedic Practitioner heeft gevolgd en per studiejaar € 2.450 aan opleidingsgeld heeft betaald. Ook heeft eiseres overeenkomsten overgelegd van leningen die zij is aangegaan bij familieleden. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eiseres hiermee niet in de op haar rustende bewijslast. Met de leningsovereenkomsten en de verklaring van de coördinator wordt namelijk niet aannemelijk gemaakt dat eiseres in onderhavige jaren uitgaven heeft gedaan wegens het volgen van opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen. Bankafschriften uit 2013, 2014 en 2015 die betalingen aan EISRA zouden kunnen onderbouwen ontbreken. Dat betalingen aan EISRA, zoals eiseres stelt, contant zijn gedaan en door de onderwijsinstelling geen betalingsbewijzen zijn afgegeven, dient voor rekening en risico van eiseres te komen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verweerder heeft toegezegd dat de enkele overlegging van de leningsovereenkomsten voldoende zou zijn om de gestelde scholingsuitgaven in aanmerking te nemen.

16. Ten aanzien van de aangegeven aftrekbare giften heeft eiseres aangevoerd dat zij heeft afgezien van een vergoeding van vrijwilligerswerkzaamheden die zij ten behoeve van Stichting Global Human Rights Defence (GHRD) heeft verricht. Ter onderbouwing heeft zij jaarstukken en een verklaring van GHRD overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er daarmee niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij in 2013, 2014 of 2015 in aanmerking te nemen giften heeft gedaan. De jaarstukken geven inzicht in de mogelijkheid van GHRB om een vrijwilligersvergoeding te betalen, maar bieden geen aanknopingspunten voor door eiseres gedane giften. Dat verweerder zou hebben aangegeven dat volstaan kon worden met het overleggen van de jaarstukken acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De door eiseres overgelegde verklaring van GHRB kan niet tot een ander oordeel leiden nu deze verklaring ziet op een later jaar.

17. Van strijd met het motiveringsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken. In de bestreden uitspraken op bezwaar is afdoende gemotiveerd waarom de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en de aanslag zijn afgewezen.

18. Gelet op het hierboven gegeven oordeel ten aanzien van de uitgaven voor extra beddengoed dient het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd te worden. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6.19 en 6.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zal het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de jaren 2013, 2014 en 2015 worden verminderd met € 211 respectievelijk € 142 en € 191.

19. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd die verband houden met bij de navorderingsaanslagen en de aanslag in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen en de aanslag.

20. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond verklaard.

Proceskosten

21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Voor de vaststelling van de vergoeding van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkt de rechtbank onderhavige zaken aan als samenhangend omdat de zaken gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en zijn werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. De rechtbank heeft de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512, een wegingsfactor 1 en factor 1 omdat sprake is van drie samenhangende zaken).

Beslissing

Rechtsmiddel