Gerechtshof Den Haag, 26-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3290, BK-19/00361
Gerechtshof Den Haag, 26-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3290, BK-19/00361
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 november 2019
- Datum publicatie
- 17 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:3290
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:4055, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-19/00361
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont op nummer (G) (de benedenwoning/garage) en zijn echtgenote op nummer (H) (de bovenwoning). Beide panden zijn gezamenlijk eigendom en voor beide panden ontvangen zij tot 2018 aparte WOZ-beschikkingen. Voor het jaar 2018 heeft de heffingsambtenaar de woningen voor toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) tezamen als één onroerende zaak aangemerkt, hetgeen belanghebbende betwist. Relevant voor de afbakening van een onroerende zaak, als bedoeld in de Wet WOZ, zijn de afsluitbaarheid van het gedeelte en of het gedeelte beschikt over voor bewoning noodzakelijke voorzieningen, te weten een eigen kookgelegenheid, wasgelegenheid en sanitair, waaraan niet afdoet dat sommige van die voorzieningen beperkt zijn. Op grond van deze voorwaarden kwalificeert de benedenwoning/garage naar het oordeel van het Hof als onroerende zaak. Dat deze woning/garage enkel over een wastafel met warm en koud water beschikt als wasgelegenheid, leidt niet tot een ander oordeel.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00361
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordigers: [A] en [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 april 2019, nummer SGR 18/8387.
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2017 van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als de [H] , [D] , [E] en [F] te [Z] , voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op respectievelijk € 600.000, € 315.000, € 217.000 en € 176.000 (de beschikkingen). Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelasting van de gemeente [Z] (de aanslagen).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de objectafbakening van het object [C] en tegen de vastgestelde waarden van de onroerende zaken aan de [D, E en F)] . De heffingsambtenaar heeft het bezwaar wat betreft de onroerende zaken aan de [D, E en F)] gegrond verklaard en de waarden in onderling overleg verminderd. Wat de objectafbakening van de onroerende zaak aan de [C] betreft, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar, wat de objectafbakening betreft, beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 128. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 november 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. [Belanghebbende] en zijn echtgenote zijn eigenaar van [G] (de benedenverdieping) en [H] (de bovenverdieping) te [Z] . [Belanghebbende] staat in de basisregistratie personen ingeschreven op [G] en zijn echtgenote op [H] . De benedenverdieping bestaat uit een garage met een toilet en een kookgelegenheid. De bovenverdieping bestaat uit een tweelaags bovenwoning.
2. Tot en met het kalenderjaar 2017 zijn de beneden- en bovenverdieping voor toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) afzonderlijk gewaardeerd. Vanaf het belastingjaar 2018 zijn de beneden- en bovenverdieping voor toepassing van de Wet WOZ als één onroerende zaak (het pand) aangemerkt, waarbij door [de Heffingsambtenaar] de aanduiding [H] is gehanteerd. Bij beschikking van 13 februari 2018 (de beschikking) is op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van het pand, per waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld voor het kalenderjaar 2018 op € 600.000. Met de beschikking is in een geschrift bekend gemaakt en verenigd de aan [belanghebbende] opgelegde aanslag onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2018 (de aanslag).”
Het Hof neemt de feitenvaststelling van de Rechtbank over en vult deze als volgt aan.
De benedenwoning/garage is voorzien van een wastafel met aansluitingen en tappunten voor warm en koud water, voorts staat er een bed.
De boven- en benedenwoning staan beide op naam van belanghebbende en zijn echtgenote. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn getrouwd onder huwelijkse voorwaarden.
De benedenwoning/garage en de bovenwoning zijn als afzonderlijke eenheden afsluitbaar. Beide woningen beschikken over een eigen voordeur en inpandig zijn de woningen met elkaar verbonden middels een deur die zowel door belanghebbende als door zijn echtgenote kan worden afgesloten.
Oordeel van de Rechtbank
De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
“(…)
4. Op grond van artikel 16 van de Wet WOZ wordt een samenstel van twee of meer gebouwde eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige gebruikt worden en die naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen, voor toepassing van de Wet WOZ als één onroerende zaak aangemerkt.
5. Niet in geschil is dat de beneden- en bovenverdieping beiden bij [belanghebbende] en zijn echtgenote in gebruik zijn. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de woning en de garage naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. Als relevante omstandigheden in vorenbedoelde zin merkt de rechtbank onder meer op dat de garage onder de woning is gelegen en de woning en de garage met elkaar zijn verbonden. Daarnaast acht de rechtbank relevant dat de woning en de garage wat betreft gebruiksmogelijkheden dienstbaar aan elkaar (kunnen) zijn. Zo is de garage door [belanghebbende] ook in gebruik als opslagruimte. Daarnaast heeft [belanghebbende] aangegeven dat wanneer hij in de garage verblijft hij gebruik maakt van de sanitaire voorzieningen die zich op de bovenverdieping bevinden. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de woning en de garage dienen te worden beschouwd als een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ en derhalve als één onroerende zaak.
6. De praktische bezwaren die [belanghebbende] heeft opgeworpen ten aanzien van een eventuele toekomstige vernummering van nrs. [G] en [H] doen aan het voorgaande niet af, nu de huisnummering als zodanig voor de toepassing van de Wet WOZ geen betekenis heeft.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
(…)”