Home

Gerechtshof Den Haag, 27-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3318, BK-18/00918 en BK-18/00932

Gerechtshof Den Haag, 27-11-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3318, BK-18/00918 en BK-18/00932

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
27 november 2019
Datum publicatie
8 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:3318
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/00918 en BK-18/00932

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking omzetbelasting. Vertrouwensbeginsel. In de horecaonderneming van belanghebbende wordt gebruik gemaakt van een kassasysteem waaraan het Keurmerk Betrouwbare Afrekensystemen is toegekend. Bij een boekenonderzoek constateert de inspecteur dat belanghebbende niet aan haar administratie- en bewaarplicht heeft voldaan en geeft hij belanghebbende een informatiebeschikking voor 2011 en 2012. In geschil is of dit terecht is. De rechtbank vernietigt de informatiebeschikking voor zover die betrekking heeft op 2011 en laat die voor 2012 in stand. Beide partijen gaan in hoger beroep. Het Hof oordeelt dat bestanden waarmee de volledigheid van de verantwoorde omzet kon worden gecontroleerd niet zijn bewaard en dat er geen andere gegevens voorhanden zijn die een afdoende controle binnen een redelijke termijn mogelijk maken. De informatiebeschikking 2011 is daarom terecht gegeven. Daaraan doet niet af dat het boekenonderzoek ten tijde van het vaststellen van de informatiebeschikking nog niet was afgerond. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, omdat de belastingdienst betrokken was bij het verlenen van het keurmerk, faalt, omdat het niet bewaren van de bestanden het gevolg is van het feit dat belanghebbende nooit back-ups maakte. Aan een eerder aangegane vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst kan belanghebbende evenmin vertrouwen ontlenen omdat de redenen die belanghebbende daarvoor noemt daarin niet zijn terug te vinden. Het Hof laat ook de informatiebeschikking 2012 in stand.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-18/00918 en BK-18/00932

Uitspraak van 27 november 2019

in het geding tussen:

[X] B.V. (met ingang van 8 februari 2018 genaamd: [Y] B.V.) te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: [A] en [B] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst Grote ondernemingen, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [C] , [D] , [E] en [F] .

op het hoger beroep van belanghebbende, nummer BK-18/00918, en van de Inspecteur, nummer BK-18/00932, tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 juli 2018, nummer SGR 17/3819.

1 Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking gegeven als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), met betrekking tot een op te leggen naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de informatiebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.

1.4.

Hangende het beroep heeft de Inspecteur een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij tussenuitspraak van 17 november 2017 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank beslist dat beperkte kennisneming van de daarvoor door verweerder aangewezen stukken wordt toegewezen indien belanghebbende daar toestemming voor verleent. Bij brief van 30 november 2017 heeft belanghebbende niet ingestemd met kennisname door de Rechtbank van de ongeschoonde stukken met de nummers 18a en 18e en de Rechtbank wel toestemming gegeven om kennis te nemen van de ongeschoonde stukken met de nummers 18b, 18c en 18d.

1.5.

Bij de bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het beroep, voor zover het betrekking heeft op het jaar 2011, gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking voor zover betrekking hebbend op het jaar 2011, vernietigd en het beroep voor zover het betrekking heeft op het jaar 2012 ongegrond verklaard. Verder heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 750 en hem opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan haar te vergoeden.

1.6.

Beide partijen hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake van het hoger beroep van belanghebbende is van haar een griffierecht geheven van € 508. Zowel de Inspecteur als belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De Inspecteur heeft een beroep gedaan op geheimhouding van stukken. Bij tussenuitspraak van 10 mei 2019 heeft de geheimhoudingskamer beslist dat beperkte kennisneming gerechtvaardigd is en is belanghebbende gevraagd of zij daarmee instemt. Bij brief van 17 april 2019 heeft belanghebbende voor een deel van de geheim te houden stukken daarmee ingestemd en voor een ander deel niet. Bij brief van 22 mei 2019 heeft de Inspecteur met betrekking tot de overzichten “Daily System Menu Item Sales Detail” (nogmaals) verzocht om toepassing van beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 Awb. Bij brief van 18 juni 2019 heeft belanghebbende aangegeven akkoord te gaan met het anonimiseren van de naam van een andere belastingplichtige als bedoeld in voornoemde brief van 22 mei 2019 van de Inspecteur.

1.8.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 28 augustus 2019. Partijen zijn verschenen. Zij hebben ieder een pleitnota overgelegd.

1.9.

Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de zaken van belanghebbende met de zaaknummers BK-SGR 18/00919, BK-SGR 18/00931 en BK-SGR 18/00933. Alles wat in die zaken is aangevoerd en overgelegd, wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

2 Vaststaande feiten

2.1.

[X] B.V. (de Holding) vormt met [X1] B.V. (de B.V.) vanaf 1 januari 2004 een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en vanaf 1 januari 2006 een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Per 8 februari 2018 is de naam van de Holding gewijzigd in [Y] B.V. en die van de B.V. in [Y1] BV.

2.2.

De B.V. exploiteert een horecaonderneming. Tot 20:00 uur is zij een lunchroom/restaurant en vanaf dat tijdstip tot sluitingstijd een bar/nachtclub. In de onderneming wordt gebruik gemaakt van een MICROS 3700 kassasysteem. Dit systeem bestaat uit meerdere kassa’s met elk een unieke naam of uniek nummer. Per individuele kassa wordt aan iedere bestelling een oplopend nummer toegekend oplopend van 1 tot en met 9.999. Per individuele kassa worden de bestellingen vastgelegd in zogenoemde journals. Aan het einde van de avond/nacht worden alle journals door het systeem samengevoegd tot één journalbestand. Dit bestand van één dag is vergelijkbaar met een telrol uit een vroegere elektronische kassa. Het dagelijks opgemaakte journalbestand is een tekstbestand dat met een tekstverwerker kan worden gelezen en gewijzigd. De detailgegevens van de bestellingen en afrekeningen worden daarnaast maximaal veertien dagen opgeslagen in de database van het kassasysteem. Na veertien dagen worden de detailgegevens gewist en zijn alleen nog de totalen te raadplegen. De database kan, buiten de voormelde detailgegevens, maximaal 24 maanden aan datums opslaan. Van de gegevens die men wil bewaren, moet een back up worden gemaakt. De B.V. heeft dat niet gedaan.

2.3.

In 2010 heeft de Inspecteur bij de B.V. een boekenonderzoek uitgevoerd over de jaren 2007 tot en met 2010. Naar aanleiding van de bij dit onderzoek opgedane bevindingen heeft de Inspecteur op 9 december 2010 aan de B.V. een “Waarschuwing administratie- en bewaarplicht” doen toekomen die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:

“Naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek is gebleken dat u niet alle noodzakelijke administratieve vastleggingen hebt bewaard. Dit bent u volgens artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna te noemen AWR) wel verplicht. Wij hebben geconstateerd dat in ieder geval sprake is van de volgende gebreken:

­ Tot en met oktober 2010 zijn helemaal geen digitale gegevens uit het kassasysteem bewaard gebleven.

­ Tot en met oktober 2010 zijn geen dagelijkse kas-tellijsten (inclusief achterliggende z‑afslagen), prijslijsten, roosters en planningen bewaard gebleven.

­ Vanaf het jaar 2008 zijn (…) uitdraaien van de omzettotalen en aantallen per omzetgroep per week bewaard gebleven. Deze uitdraaien geven totalen weer per week per omzetgroep aan. Hierbij ontbreken dus detailgegevens (nl. per verkoop).Aangezien de registratie van detailgegevens van essentieel belang is voor zowel de interne als fiscale controle voldoet belastingplichtige in een dergelijk geval niet aan de administratie- en bewaarplicht. Hierbij wordt gewezen op het recente arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008 (LJN VN2008/15.2) waarin de Hoge Raad (nogmaals) heeft bevestigd dat alle gegevens bewaard moeten blijven die het mogelijk maken om de volledigheid van de verantwoording van omzet te verifiëren aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen inkoop en verkoop.

Om te voldoen aan de administratie- en bewaarplicht volgens artikel 52 van de AWR, zult u moeten zorgen dat naast dagelijkse kas-tellijsten (inclusief achterliggende z-afslagen), prijslijsten, roosters en planningen, de detailgegevens (de databasebestanden en journalbestanden) van de aangeslagen verkopen op de kassa voor een periode van 7 jaren bewaard blijven. Hierbij zal tenminste inzicht moeten zijn in de detailgegevens (inclusief correctieaanslagen e.d.) per dag.

Indien u niet of niet volledig aan de bovengenoemde verplichtingen voldoet kan dit tot gevolg hebben dat (…) omkering van de bewijslast van toepassing is. (…).

Door het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht bent u bovendien strafbaar (…). Wij volstaan in dit geval met een waarschuwing en wijzen u er op dat u vanaf heden met de door ons hierboven genoemde bevindingen rekening dient te houden. Tot slot willen wij u er nog op wijzen dat binnenkort gecontroleerd kan worden of u zich aan deze verplichtingen houdt.

Een afschrift van wetsartikelen hebben wij bijgevoegd.”

2.4.

Het bovengenoemde boekenonderzoek leidde tot een geschil tussen partijen over de fiscale gevolgen van het onderzoek. Ter beslechting van dit geschil hebben zij op 19 april 2012 een vaststellingsovereenkomst gesloten die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:

2. Omschrijving van het geschil/de onzekerheid

De kwestie waarover partijen van mening verschillen komt voort uit een ingesteld boekenonderzoek bij [belanghebbende]. De voorlopige bevindingen van het boekenonderzoek betekenden een verhoging van de omzetten over de jaren 2007 tot en met 2010 op basis van theoretische omzetberekeningen en correcties voor de loonheffing (en omzetbelasting) i.v.m. privé gebruik auto’s, kerstpakketten en loonbetalingen aan directeur [D] over de periode 2006 t/m 2010. (…).

3 Overleg en correspondentie

Mede naar aanleiding van (…) is door partijen (…) de intentie uitgesproken de fiscale en financiële consequenties van het boekenonderzoek zo goed mogelijk in onderling overleg af te wikkelen. (…).

Partijen hebben hiertoe diverse malen constructief overleg gevoerd. Dit heeft geresulteerd in het hierna opgenomen compromis.

4 Inhoud van de overeenkomst

8 Nadere voorwaarden en afspraken

3 Oordeel van de Rechtbank

4 Geschillen in hoger beroep en conclusies van partijen

5 Beoordeling van de geschillen

6 Proceskosten