Home

Gerechtshof Den Haag, 05-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:463, BK-18/00705

Gerechtshof Den Haag, 05-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:463, BK-18/00705

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
5 maart 2019
Datum publicatie
12 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:463
Zaaknummer
BK-18/00705

Inhoudsindicatie

Vergunningparkeren. Naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht. Fouten bij het aan- of afmelden blijven volgens de aan het verlenen van een vergunning voor betaald parkeren door de gemeente gestelde voorwaarden voor rekening van de parkeerder c.q. de vergunninghouder. Na het afmelden van het kenteken van belanghebbende voor het gebruikmaken van de vergunning is vervolgens het kenteken van iemand anders aangemeld. In dit geval is dus één keer niet vergund geparkeerd. De parkeervergunningenbelasting is geen straf, maar een belasting die wordt geheven in het kader van de parkeerregulering. Verzoek om toepassing hardheidsclausule moet worden gedaan bij BenW van de gemeente. Uitspraak Rechtbank wordt vernietigd.

Uitspraak

Team Belastingrecht

enkelvoudige kamer

nummer BK-18/00705

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: L.S. Veenstra).

op het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 9 mei 2018, nummer SGR 17/7515, betreffende de na te melden naheffingsaanslag.

Procesverloop

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 4 oktober 2017 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 62,70. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 1,70 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen € 61.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46.

1.4.

De heffingsambtenaar is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 januari 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 4 oktober 2017 zijn auto met het kenteken […] (de auto) omstreeks 14:22 uur geparkeerd aan de [Y] ter hoogte van het perceel met nummer […] te [B] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een parkeerplaats waar slechts mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting van maandag tot en met vrijdag van 18.00 uur tot 24.00 uur.

2.2.

Tijdens een controle op voormelde datum om 19:34 uur is door een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en geen geldige parkeervergunning was aangemeld. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.

2.3.

Belanghebbende is buschauffeur en werkzaam bij [A] in de [Y] te [B] . Als hij dienst heeft, maakt hij voor het parkeren van de auto bij het bedrijf gebruik van een bedrijfsparkeervergunning. Degene die de vergunning gebruikt, moet het kenteken van de auto aanmelden op een internetsite. Voor het parkeren met een vergunning gelden de volgende voorwaarden (voor zover van belang):

“9. De houder van een parkeervergunning mag er pas van uitgaan dat een parkeeractie aan- of afgemeld is nadat een bevestiging hiervan is ontvangen. Een naheffingsaanslag tussen het moment van parkeren respectievelijk wegrijden en aanmelding respectievelijk afmelding via de mobiele telefoon of internet is voor risico van bezoekers.

(…)

13. Parkeren in strijd met deze voorwaarden wordt gezien als parkeren zonder vergunning”

2.4.

Op 4 oktober 2017 is het kenteken van de auto van belanghebbende aangemeld voor parkeren met een bedrijfsvergunning van 14:22 uur tot 16:00 uur.

2.5.

Belanghebbende had op 4 oktober 2017 dienst van 14:17 uur tot 22:47 uur. Belanghebbende heeft de auto geparkeerd, een pasje gepakt uit het parkeerkaartenrek op kantoor om zich aan te melden voor het parkeren met vergunning, maar kon niet aanmelden. Belanghebbende moest terug voor een ander pasje, maar moest ook beginnen met zijn dienst. Daarom heeft hij een collega gevraagd om het kenteken van belanghebbende aan te melden. Dat is gelukt, maar toen is er iets mis gegaan met de parkeerkaart. Er is een parkeerkaart in het rek terechtgekomen die in gebruik was. Om 16:00 uur is vervolgens het gebruik maken van de vergunning voor de auto van belanghebbende door een collega (per abuis) afgemeld en is vervolgens het kenteken van een andere auto aangemeld (kenteken […] ).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe overwogen::

“6. De rechtbank overweegt dat van parkeren met een vergunning alleen sprake is als bij het parkeren wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan, dan is geen sprake van parkeren met die vergunning (Hoge Raad, 17 december 1997; ECLI:NL:HR:1997:AA3336). Ingevolge de aan de bedrijfsparkeervergunning verbonden voorwaarden dient de bedrijfsparkeervergunning te worden geactiveerd door het aanmelden van het kenteken via internet op het daartoe bestemde netwerk. Voorts is in de voorwaarden vermeld dat parkeren in strijd hiermee wordt gezien als parkeren zonder vergunning.

7. Niet in geschil is dat het kenteken van de auto van [belanghebbende] op het moment van de controle niet langer was aangemeld. [Belanghebbende] stond op dat moment dan ook geparkeerd zonder vergunning. Nu ook anderszins de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan, bestaat als zodanig grond voor het opleggen van een naheffingsaanslag.

8. Bij het naheffen van parkeerbelasting is in beginsel niet van belang of sprake is van opzet of schuld aan het niet betalen van parkeerbelasting. Echter, in de omstandigheid dat een collega van [belanghebbende] buiten hem om en abusievelijk de bedrijfsvergunning heeft afgemeld (kennelijk teneinde het kenteken van zijn eigen auto aan te melden), maakt, dat de [de Heffingsambtenaar] in het onderhavige geval niet in redelijkheid de naheffingsaanslag heeft kunnen handhaven. Dit wordt niet anders indien mede in beschouwing wordt genomen dat [belanghebbende] in de fout van de collega mogelijkerwijs mede de hand heeft gehad door de door hem aangemelde bedrijfsvergunning niet op een andere plek te hebben teruggelegd.

9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing