Home

Gerechtshof Den Haag, 05-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:466, BK-18_00649

Gerechtshof Den Haag, 05-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:466, BK-18_00649

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
5 maart 2019
Datum publicatie
12 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:466
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18_00649

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag OB in verband met ten onrechte verleende teruggaaf na controle. De Inspecteur heeft over een aantal kwartalen de verzoeken om teruggaaf verleend na overlegging en raadpleging van deze facturen. Het Hof oordeelt met de Rechtbank dat belanghebbende terecht een beroep op het vertrouwensbeginsel doet. De naheffingsaanslag wordt verminderd. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de Rechtbank de verzuimboete terecht heeft verminderd tot nihil. Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00649

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordigers: I.H.H.L. Kolthof en M.G. Kluivers-Boom)

inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2018, nummer SGR 17/4095.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 25 juni 2016 aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 25.395 en bij gelijktijdig genomen beschikkingen een verzuimboete van 10 percent van de nageheven belasting opgelegd ten bedrage van € 2.539 en € 2.276 aan heffings- dan wel belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 25.126 met dienovereenkomstige vermindering van verzuimboete en rentebeschikking. Het boetepercentage bleef gehandhaafd op 10 percent van de nageheven belasting.

1.3.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de naheffingsaanslag wordt verminderd met inachtneming van de uitspraak en de rentebeschikking dienovereenkomstig wordt verminderd, de verzuimboete verminderd tot nihil en gelast dat de Inspecteur belanghebbende het griffierecht van € 168 vergoedt.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 22 januari 2019 gehouden te Den Haag. Beide partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende drijft in de periode 1 januari 2012 tot en met 1 januari 2015 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De feitelijke activiteiten bestaan uit het begeleiden van (minderjarige) artiesten.

2.2.

Bij belanghebbende heeft op 17 februari 2016 een boekenonderzoek plaatsgevonden. Dat onderzoek heeft geleid tot een rapport, gedagtekend 24 mei 2016. Uit het rapport blijkt het volgende:

Periode aangegeven omzet administratie verschil correctie 21%

2012 € 0 € 0 € 0 € 0

2013 € 1.133 € 193 -€ 940 -€ 198

2014 € 343 € 220 -€ 123 -€ 26

2015 € 1.328 € 4.650 € 3.322 € 697

Totaal € 2.804 € 5.063 € 2.259 € 473

Periode aangifte aftrek administratie correctie

2012 € 11.042 € 692 € 10.350

2013 € 4.764 € 262 € 4.502

2014 € 4.016 € 131 € 3.885

2015 € 8.997 € 1.465 € 7.532

Totaal € 28.819 € 2.550 € 26.269

2.3.

Uit het rapport blijkt voorts dat belanghebbende over het jaar 2012 ten onrechte een bedrag van € 1.345 met betrekking tot de kleine ondernemersregeling in mindering heeft gebracht. Het bedrag van € 10.350 zijnde de correctie inzake de aftrek over 2012, wordt derhalve verhoogd tot € 11.695.

2.4.

Het voorgaande leidt volgens het controlerapport tot de volgende correcties. In de naheffingsaanslag is over het jaar 2015 een lager bedrag begrepen dan in het controlerapport is voorgesteld.

Periode correctie prestaties correcties vooraftrek te corrigeren naheffingsaanslag

2012 € 0 € 11.695 € 11.695 € 11.695

2013 -€ 198 € 4.502 € 4.304 € 4.304

2014 -€ 26 € 3.885 € 3.859 € 3.859

2015 € 697 € 7.532 € 8.229 € 5.536

Totaal € 473 € 27.614 € 28.087 € 25.394

2.5.

In het rapport van het boekenonderzoek wordt medegedeeld dat een naheffingsaanslag wordt opgelegd van (€ 473 + € 26.269+€ 1.345=) € 28.087. Ter zake van de boete wordt opgemerkt:

“14 Boete

14.1

Boete omzetbelasting

Over de naheffingsaanslag omzetbelasting zal ik een verzuimboete op leggen van 10% met een maximum van € 5.278. De op te leggen boete bedraagt 10% van € 28.087 = € 2.808.

Ik baseer mij hierbij op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. De grondslag van de boete is het belastingbedrag dat te veel is terugontvangen.”

2.6.

De Inspecteur heeft voor het derde en vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2015 bij belanghebbende facturen opgevraagd in verband met de in de aangiften over deze kwartalen vervatte verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting.

2.7.

De brief van 1 oktober 2012 van de Inspecteur inzake het derde kwartaal 2012 houdt – voor zover van belang - in:

“Op 26 september 2012 heeft u een aangiftebiljet omzetbelasting over het tijdvak 3e kwartaal 2012 ingeleverd. Op dit aangiftebiljet heeft u ingevuld dat u recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting. Ik zal deze aangifte ook behandelen als een verzoek om teruggaaf volgens artikel 17 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Om uw verzoek om teruggaaf te kunnen beoordelen, heb ik meer informatie nodig. Ik verzoek u dan ook om mij voor 22 oktober 2012 kopieën toe te zenden van kosten- en of inkoopfacturen, welke in totaal ongeveer 70% van de voorbelasting vertegenwoordigen.

Tevens verzoek ik u mij mede te delen wat de reden is dat geen omzet is aangegeven.

Het kan zijn dat in afwachting van uw reactie de teruggaaf reeds is/wordt verleend. Ik wijs u er uitdrukkelijk op dat ik mij het recht voorbehoud de teruggegeven omzetbelasting na te heffen indien later blijkt dat de teruggaaf ten onrechte is verleend.”

2.8.

Voor het vierde kwartaal 2012 heeft de Inspecteur bij brief van 7 januari 2013 de facturen opgevraagd:

“Op 28 december 2012 heeft u een aangiftebiljet omzetbelasting over het tijdvak 4e kwartaal 2012 ingediend. Op deze aangiftebiljetten heeft u ingevuld dat u recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting. Ik zal deze aangifte ook behandelen als een verzoek om teruggaaf volgens artikel 17 van da Wet op de omzetbelasting 1968. Om uw verzoek om teruggaaf te kunnen beoordelen, heb ik meer informatie nodig. Ik verzoek u dan ook om mij vóór 31 januari 2013 kopieën van de inkoop- en kostenfacturen, welke circa 70% van de in aftrek gebrachte voorbelasting vertegenwoordigen, toe te zenden. Tevens verzoek ik u mij mede te delen wat de reden is dat geen omzet is aangegeven. Tot slot deel ik u mede dat door u een bedrag ad €1345 ingevolge de regeling kleine ondernemers is teruggevraagd. Deze vermindering is slechts van toepassing indien over het jaar 2012 na aftrek van de voorbelasting per saldo een bedrag verschuldigd is. Aangezien over het jaar 2012 omzetbelasting dient te worden terug ontvangen is toepassing van deze regeling dus niet toegestaan. Bij het afdoen van de teruggaaf zal hiermee rekening worden gehouden.”

2.9.

Belanghebbende heeft de facturen aan de Inspecteur gezonden. De teruggaaf voor het derde kwartaal 2012 is verleend op 19 oktober 2012. De teruggaaf voor het vierde kwartaal 2012 is verleend op 22 januari 2013.

2.10.

Bij het hiervoor onder 2.2. vermelde boekenonderzoek, heeft de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende € 26.269 teveel omzetbelasting in aftrek heeft gebracht. In deze correctie zijn begrepen de teruggaven over het derde en vierde kwartaal 2012.

2.11.

Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gedeeltelijk verminderd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:

“8. De rechtbank overweegt allereerst dat de in bezwaar nader vastgestelde naheffingsaanslag in beginsel terecht en naar een juist bedrag aan [belanghebbende] is opgelegd. Hierbij is in aanmerking genomen dat [de Inspecteur] daarbij is uitgegaan van de door [belanghebbende] tijdens de bezwaarfase op 30 maart 2017 aan [de Inspecteur] ter beschikking gestelde administratie. Gesteld noch gebleken is dat [de Inspecteur] daarbij ten onrechte heeft vastgesteld dat een aantal facturen dubbel aanwezig was alsmede dat een aantal bonnen en facturen zag op privébestedingen. [De Inspecteur] heeft [belanghebbende] voorts het voordeel van de twijfel gegund door niet op de naam van [belanghebbende] of diens onderneming gestelde zakelijke bestedingen toch bij de bepaling van de te verlenen teruggaaf voorbelasting in aanmerking te nemen. De rechtbank verwijst naar hetgeen [de Inspecteur] dienaangaande in het verweerschrift heeft opgemerkt en sluit zich daarbij aan.

9. De rechtbank is evenwel van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval voldoende grond is gelegen het beroep van [belanghebbende] op het vertrouwensbeginsel te honoreren, in die zin dat de door [de Inspecteur] over het eerste en tweede kwartaal van 2012 en het vierde kwartaal van 2015 verleende teruggaaf van voorbelasting in stand moet blijven. De naheffingsaanslag is in zoverre naar een te hoog bedrag aan [belanghebbende] opgelegd. Voor het honoreren van het vertrouwensbeginsel ten aanzien van zes aangiftetijdvakken ziet de rechtbank geen grond, nu [belanghebbende] die tijdvakken niet nader heeft gespecificeerd, maar heeft volstaan met de stelling dat er zes maal een controle heeft plaatsgevonden. Aannemelijk is dat naar door [de Inspecteur] onweersproken is gesteld een aantal van de door [belanghebbende] genoemde tijdvakken ziet op het niet in onderhavige naheffingsaanslag betrokken jaar 2016.

Boete

10. Op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in samenhang artikel 20, eerste lid, tweede volzin, van de Awr en met het bepaalde in paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is aan [belanghebbende] een verzuimboete van 10% van de verschuldigde belasting opgelegd omdat ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaaf van belasting is verleend.

11. Het opleggen van een verzuimboete blijft achterwege indien sprake is van hetzij afwezigheid van alle schuld (avas) hetzij van een pleitbaar standpunt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van avas. Daarbij is onder meer in aanmerking genomen dat [belanghebbende] tegen zijn aanvankelijke bedoelingen in een onderneming is gestart. Voorts acht de rechtbank in dit verband van belang dat naar [belanghebbende] onweersproken heeft gesteld van de zijde van de belastingdienst uitsluitend aan [belanghebbende] is medegedeeld dat hij alleen - en ook niet meer dan dat - zijn bonnen moest nummeren en bewaren.

12. De rechtbank merkt ter voorlichting aan [belanghebbende] met betrekking tot diens huidige financiële situatie nog op dat ter zitting namens de belastingdienst is meegedeeld dat daarmee bij de invordering van de door [belanghebbende] verschuldigde belasting rekening zal worden gehouden.

13. Gelet op wat hiervoor onder 9 en 11 is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.”

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten van partijen en conclusies

Beoordeling hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing