Home

Gerechtshof Den Haag, 13-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:550, BK-18/00500

Gerechtshof Den Haag, 13-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:550, BK-18/00500

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
13 maart 2019
Datum publicatie
19 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:550
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/00500

Inhoudsindicatie

Scholingsuitgaven (artikel 6.27 Wet IB 2001) en giften (artikel 6.33 Wet IB 2001). Belanghebbende en zijn echtgenote hebben kosten gemaakt voor trainingen. Ten aanzien van de training " A" is niet duidelijk geworden wat doel en inhoud is, noch of sprake was van een leertraject waarbij het verwerven van kennis heeft plaatsgevonden onder enige begeleiding of toezicht van een derde. Verder is van voorbereidende activiteiten voor het starten van een coachingspraktijk niet gebleken. Ook is niet aannemelijk geworden dat de training heeft bijgedragen aan het verwerven van de functie als office manager. De kosten voor de workshop " B” komen evenmin als scholingsuitgaven voor aftrek in aanmerking. Niet aannemelijk is geworden dat de workshop is gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk. Betaalde belastingen vormen geen verplichte bijdragen die als periodieke gift in aftrek op het inkomen kunnen worden gebracht.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00500

in het geding tussen:

(gemachtigde: P. Dolleman)

en

(vertegenwoordigers: R.M. Scheffers en M.L. Scholte)

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 januari 2018, nummer SGR 17/5770.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.914. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 14 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 januari 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2015, onder de post aftrekbare giften, met als omschrijving Belastingdienst, de volgende bedragen als periodieke giften in aftrek gebracht: € 10.008, € 12.936, € 1.468, € 346 en €174 (totaalbedrag: € 24.932). In de aangifte is € 14.932 van het totaalbedrag toegerekend aan belanghebbende. Het resterende bedrag van € 10.000 is toegerekend aan zijn echtgenote, [Y] .

2.2.

De als periodieke giften opgevoerde bedragen bestaan uit verschuldigde dan wel betaalde loonbelasting van belanghebbende en zijn echtgenote, motorrijtuigenbelasting, energiebelasting en btw op energiekosten.

2.3.

Daarnaast heeft belanghebbende in zijn aangifte onder de post Studiekosten en andere scholingsuitgaven de hierna volgende bedragen opgevoerd voor hem en zijn echtgenote:

Belanghebbende

[A] vervolg: € 4.260

[B] : € 1.498

Totaal: € 5.758

Echtgenote

[A] vervolg: € 4.261

[B] : € 1.498

Totaal: € 5.759

2.4.

Na aftrek van de wettelijke drempel (2 x € 250) heeft belanghebbende een bedrag van € 11.017 als scholingsuitgaven in aftrek gebracht. Van dit bedrag is € 9.517 toegerekend aan belanghebbende. Het resterende bedrag van € 1.500 is toegerekend aan zijn echtgenote.

2.5.

In hoger beroep stelt belanghebbende dat de omvang van de periodieke giften op € 21.815 moet worden gesteld in plaats van het in de aangifte opgevoerde bedrag van € 24.932 en de omvang van de studiekosten op € 12.615,76 in plaats van het in de aangifte opgevoerde bedrag van € 11.517. Belanghebbende heeft daartoe betalingsoverzichten van zijn creditcard overgelegd waarop de omschrijving " [A] " is vermeld met de daarbij behorende bedragen van € 4.310,08, € 4.210,90, € 424,78 en € 45,44 (totaal € 8.991,20). Voorts heeft belanghebbende een factuur overgelegd met de omschrijving " [B] (…)" met een bedrag van in totaal € 3.624,56.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen.

"(…)

2. In geschil is of [de Inspecteur] de scholingsuitgaven en de giftenaftrek terecht heeft gecorrigeerd.

Scholingsuitgaven

3. [ Belanghebbende] heeft eerst ter zitting het standpunt ingenomen dat ook de correctie van de scholingsuitgaven nog in geschil is. [De Inspecteur] heeft ter zitting echter met verwijzing naar het beroepschrift verklaard dat hij ervan uitging dat alleen de giftenaftrek nog in geding was. De rechtbank is van oordeel dat - gelet op het beroepschrift waarin de correctie van de scholingsuitgaven niet aan de orde is gesteld - het eerst ter zitting door [belanghebbende] ingenomen standpunt over de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in strijd is met de goede procesorde en daarom als zijnde tardief buiten aanmerking moet worden gelaten.

Giftenaftrek

(…)

6. De rechtbank stelt vast dat de giften die [belanghebbende] in zijn aangifte heeft opgevoerd geheel bestaan uit verschuldigde dan wel betaalde loonbelasting, motorrijtuigenbelasting, energiebelasting en btw op energiekosten. Het standpunt van [belanghebbende] dat belastingen die worden geheven uit kracht van een wet zijn aan te merken als aftrekbare giften, berust op een onjuiste rechtsopvatting (vgl. de uitspraken van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:4788) en van 19 december 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:11267)). De door [belanghebbende] in de aangifte ib/pvv 2015 opgenomen giftenaftrek is dan ook terecht door [de Inspecteur] gecorrigeerd. Het beroep is in zoverre ongegrond.

7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte

belastingrente. [Belanghebbende] heeft hiertegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing